1583 tot 1588 komt hij voor als predikant te Stiens. In 1590 verzocht hij wegens ouderdom ontslag van zijne dienst, doch verkreeg het niet en was nog in 1595 praeses van de synode te Franeker. Hij moet een geleerd man zijn geweest, broeder van Tiberius Nicolai van Wassenaer, eerst priester van het klooster Thabor, later predikant te Koudum, en van Johannes Nicolai, eerst predikant te Rauwert en Eernsum, daarna te Hallum en Dokkum.
Zie Vigliusab Aytta, Epist. XVIII ad Hopper; Matthaei Anal Vet. aevi. T. III. p. 584; Gabbema, Verh. v. Leeuw. bl 654; Meiners, Oost-Fr. Kerkges. D. I. bl. 458; Ypeij en Dermout, Gesch, der Ned. Herv. Kerk. D. I. bl. 200 en Aant. bl. 76. D. II. Aant. bl. 19, 95; van der Heijden, Verh. van de Verrigt. der Jezuit. in Friesl. bl. 12, 217; Naaml. van de Classis van Leeuward. bl. 2; Aanmerkingen op die Naaml. achter die van Cl. v. Franeker, p. 129, 137, 174, 176; Harkenroth, Kerk. Gesch. in Oost-Friesl. bl. 12-14; Columba en Dreas, Naaml. der pred. van Dokkum, bl. 29, 30. Lorgion, Gesch. Gedenkb. bl. 36.