[Edo Neuhusius]
NEUHUSIUS (Edo), Neuhaus of Nijenhuis, werd 21 October 1581 te Steinfort in Westphalen geboren. Zijn vader was Regnerus Neuhusius, een aanzienlijk burger dezer stad. Zijne moeder heette Sara Picard. Hij verloor zijn vader en moeder in den tijd van 6 weken; de een zijner beide broeders ging handel drijven in Spanje, de andere werd officier in Zweedsche dienst. Hij zelf wijdde zich aan de studie en werd opgevoed door zijn oom Otto Casmann, eerst te Steinfort en vervolgens te Stade, waar hij tot rector der Latijnsche school beroepen was. Na onder hem de oude talen en de wijsbegeerte geleerd te hebben, keerde hij 9 jaren later naar Steinfort terug, waar hij onder Coenraad Vorstius en Clem. Timpler zich op de Godgeleerdheid toelegde. Toen hij in 1607 op weg was om zijne studien te Marburg te vervolgen, ontving hij een uitnoodiging om de betrekking van Rector te Leeuwarden te bekleeden. Hij nam ze aan en was niet weinig verwonderd, aldaar leerlingen te vinden, die ouder waren dan hij. In 1613 werd hij ouderling bij de Hervormde gemeente aldaar, en in 1619 werd hem door de Staten van stad en lande het rectorschap aan de Latijnsche school hunner hoofdstad aangeboden, doch hij sloeg dit beroep af. Hij overleed 7 Maart 1638, in het 57ste jaar zijns ouderdoms, en werd door zijn conrector Henricus Kolde opgevolgd. Een zijner zonen, Regnerus Neuhusius, vereerde zijne nagedachtenis met verschillende Latijnsche dichtstukken.
Hij schreef:
Princeps Agapetianus, sive Commentatio de officio Principis, vulgo Scheda Regia dicta, quam Agapetus, magnae Ecclesiae Constant, Diaconus, ad Imp. Justinianum I perscripsit, in LXXII. Aphorismos digesta, et metricis adstructa numeris, Francof. 1603, 12o.
Infantia Imperii Romani sub septem regibus, Amst. 1620, 16o. Ook in N. 8.
Manes Nassovii; seu Epicedion Wilhelmi Ludovici, Comitis Nassovii, 1620. Ook in N. 8.
4 Theatrum ingenii humani, sive de cognoscenda hominum indole et secretis animi moribus liber, Amst. 1633, 24o. 1648, 16o., 1664, 24o. Liber secundus, Ibid, 1664, 24o.
5 Fatidica sacra, sive de Divinâ futurorum praenunciatione, liber I, Amst. 1635, 16o. Liber secundus, Ibid, 1636, 16o. Fatidica sacra, sive de rectâ futurorum praesensione, Liber III, Ibid, 1648, 16o.
6 Triga Scholasticorum artium, sive Idea loquendi, seu Grammatica, Dicendi, seu Oratoriae artis: et Disserendi, sive Dialecticae, Leovard. 1636, 8o.