Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
van Nes, ambachtsheer van Meerkerk, werd den 11den October 1776 te Utrecht geboren, en verkreeg 25 November 1797, het meesterschap in de regten, na het verdedigen eener dissertatio de Argumento a contrario sensu petito. Terstond begon hij te Utrecht de regtsgeleerde praktijk uit te oefenen onder zijn oom Mr. Willem Gerard van Nes, sedert 1740 als advocaat een sieraad der Utrechtsche balie. Weldra werd hij de advocaat van den toenmaligen algemeenen aanklager der stad Utrecht, in 1801 adjunct-procureur-generaal bij het geregtshof der Provincie Utrecht en in 1802 raad in hetzelfde geregtshof. Toen in 1811 Napoleon al de provinciale geregtshoven had vernietigd, werd hem van wege den heere Beyts gevraagd of hij begeeren zou om als raad in het Fransch Keizerlijk hof van cassatie te Parijs geplaatst te worden, waarvoor hij echter uit vaderlandsliefde bedankte. Op eigen begeerte werd hij tot vrederegter van het canton van Maarssen aangesteld, voor welke betrekking bij in 1817, bij gelegenheid zijner benoeming tot lid van de tweede kamer der Staten-Generaal voor den tijd van éen jaar, bedankte. Maar zijn gedrag in die betrekking mishaagde zoo zeer aan de toenmalige Hooge regering, dat de Staten van Utrecht als het ware gedrongen werden in 1818 van Wtenhoven van Heemstede, een bekwaam sterrekundige in zijne plaats te kiezen. In datzelfde jaar werd hem onder de hand voorgesteld zijn domicilie in de provincie Friesland te vestigen, met verzekering dat hij dan dadelijk door de Staten van de Provincie tot lid der Tweede Kamer benoemd zou worden, waartoe hij echter niet kon besluiten. Sedert 1810 was hij lid van het Bovendams Leksdijks collegie en in 1816 als zoodanig naar Brussel geroepen, om aldaar van wege de provintie van Utrecht mede te werken tot het ontwerp eener nieuwe wetgeving op het onderhoud der rivierdijken. Wederom werd hij in 1830, ter gelegenheid der Belgische onlusten tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen, en nam die betrekking waar tot in 1836, toen de invloed der Hooge Regering op de Staten van Utrecht hem op nieuw van die betrekking deed ontzetten. In 1838 werd hij bij de regterlijke organisatie, ofschoon de oudste regterlijke ambtenaar dezer provintie, geheel voorbij gegaan. In ditzelfde jaar vestigde hij zich te 's Hage en in 1840 werd hij door de Staten der provintie Holland tot de dubbele vergadering tot de toenmalige herziening der grondwet gekozen en in November van hetzelfde jaar tot gewoon lid der Tweede Kamer. Den 28 November 1848 gaf hij, bij eene discussie over de nieuwe begrootingswetten, in die kamers een overzigt zijner parlementaire loopbaan. Kort daarop verzocht hij de Staten van Holland om bij de verkiezing buiten aanmerking te blijven. Bij de | |
[pagina 138]
| |
komst van Willem II tot den troon, werd hij dadelijk ridder van den Nederlandschen Leeuw, in 1844 tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal aangesteld. In November 1848 verzocht hij niet voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal in het district IJsselstein in aanmerking te komen. Van Nes was ook ridder van het Gouden Kruis van den Verlosser, een orde toen door koning Otto van Griekenland gesticht, en sedert 1849 curator der Utrechtsche Hoogeschool. Hij huwde G.W.G.J. Rinia van Nauta, en overleed 23 Maart 1859 op den huize Oudwijk, nabij Utrecht, in den ouderdom van 82 jaren. Zijn lithographisch portret is geplaatst bij zijne biographie in de Utrechtsche Volksalmanak, 1849 (voorwoord).
Zie verder Utrechtsche Courant, 29 Maart 1859; Konst- en Letterb. 1859, bl. 105; Staats-Courant, 9 Oct. 1843. |
|