Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan Jacobse van Nes]NES (Jan Jacobse van), gezegd Oude boer Jaep. De van Nessen zijn waarschijnlijk, even als onze voornaamste zeehelden, uit lageren, misschien wel uit den boerenstand voortgesproten.Ga naar voetnoot(1) Hun stamvader was kapitein Jacob van Nes, scheepsbevelhebber bij de admiraliteit van de Maze. Zijne beide zoons waren Jan Jacobse van Nes, gezegd Oude boer Jaep, en Jan Jacobse van Nes, gezegd Jonge boer Jaep. De eerste diende den lande van 1614-1652 onder de admiraliteit van de Maze als bootsman, stuurman, constabel, luitenant en kapitein. In de laatste betrekking stond hij vele jaren onder het bevel van den luitenant-admiraal Marten Harpertszoon Tromp, hielp met dezen de Duinkerkers bevechten en woonde den beroemden zeeslag van Duins in 1639 bij, waarin de Nederlanders door de vernicling der groote Spaansche vloot, zich met roem overlaadden. Een zware ramp trof hem in 1652, daar hij in een slag tegen de Engelschen voor zinken vreezende, met zijn zoon den luitenant, den schrijver en eenige manschappen, zijn schip Gorcum (dat in den strijd zijn grooten mast, en door aanzeiling zijn fokkemast, boegspriet en galjoen verloren had), verliet. Ter regtvaardiging van zijn gedrag opgeroepen, ontweek hij den storm en werd in zijne afwezigheid door de daartoe door Hunne Hoog Mogenden benoemde regtbank, verklaard van zijne betrekking als kapitein te zijn vervallen, onwaardig en onbekwaam te wezen om den lande immer in eenige hoedanigheid te mogen dienen en voor den tijd van twaalf jaren uit de Vereenigde Nederlanden gebannen. Het blijkt evenwel uit de door hem ter zijner verdediging bijgebragte bewijsstukken, dat hij zich bij den aanvang van den strijd en ook later in het bedoelde gevecht als een kloek soldaat van zijn pligt had gekweten. Zeker is het echter dat hij zijn schip verliet, doch in de bescheiden, ter zijner verdediging ingediend, wordt zulks toegeschreven aan te grooten ijver, om zijnen door den strijd en aanzeiling van twee schepen masteloos en onbruikbaar geworden bodem op sleeptouw te doen nemen, ter bespoediging waarvan hij in de sloep was gestapt om een kabel aan een nabijliggend schip over te brengen, doch waarbij het terugkeeren, door het onverwachts opzeilen van een vijandelijk fregat, hem zou belet zijn. Hoe het zij; zeker is het dat hij gedurende ruim 13 | |
[pagina 131]
| |
jaren buiten dienst bleef, en dat hij eerst op den 26 Januarij 1666 op nieuw door de Algemeene Staten werd aangesteld. Op bijzondere aanbeveling van den luitenant-admiraal de Ruijter, werd hij ‘wegens de volkomene kennisse van de valeur, conduite ënde capaciteit’ welke deze verklaarde van van Nes te hebben, tot kapitein op het schip van dezen opperbevelhebber benoemd. Sedert dezen tijd heeft oude boer Jaep zich steeds als een moedig en kundig scheepsbevelhebber doen kennen. Hoogstwaarschijnlijk woonde hij op het schip van de Ruijter den beroemden vierdaagschen zeeslag, en den kort daarop gevolgden hagchelijken strijd in Aug. 1666 bij, en werd hem, tot belooning zijner bij die gelegenheid aan den dag gelegde dapperheid, nog in hetzelfde jaar het gebied over een schip van oorlog opgedragen, waarmede hij in het volgende jaar den togt naar de rivier van Rochester bijwoonde. Na het sluiten van den vrede, gelijk meer andere kapiteins, naar de Middellandsche zee ter bescherming van den koophandel tegen de Algerijnsche kapers gezonden, werd hij door 6 schepen van dien Rooverstaat in Nov. 1669 op de hevigste wijze aangevallen, doch hij verdedigde zich, ofschoon alleen zijnde, en daarenboven verpligt de hem toevertrouwde koopvaarders te beschermen, zóó heldhaftig tegen deze talrijke vijanden, dat zij, na een scherp gevecht genoodzaakt werden hem te verlaten en hij zijn bijkans zinkend schip met een groote menigte gekwetsten, en na het verlies van vele dooden in het vaderland bragt. Eindelijk verloor oude boer Jaep, bij den zoo onregtvaardigen aanval der Britten op de Smirnasche vloot, in Maart 1672 dapper strijdende voor het Vaderland het leven.
Zie Holl. Merc., 1652 bl. 104. 1666, 1672, bl. 18. Brandt. Lev. v. de Ruijter bl. 68; J.C. de Jonge. Gesch. v.h. Ned. Zeeweezen, D. II a. bl. 65, 358. 359. Bilderdijk. Vad. Hist. D. IV bl. 213. |
|