en van zijn voornemen verstoken werd om den Fenix aanstonts te enteren. Na 't optrekken van den rook achter dat schip ten anker gekomen, poogde de Fransche Brander hem aan boort te leggen, dien hij zoo rustig met het vernielen van 't achterschip afwees, dat dit brandschip buiten zijn geschut raakte. Toen moest hij veel lijden door 't zwaar kanon van den Fenix, dat gestadig uit de kajuit en de konstapelskamer op hem donderde. Maar omtrent 10 uuren des morgens stil water wordende, kapte hij het anker, om naar den Fenix te drijven, die daar op zulkx insgelijk deedt. Dus drijvende en hardnekkig aan wederzijde schietende, kon echter Neerkassel, wat moeite en vlijt hij ook aanwendde, den vijandt niet aan boort komen. Dit kannonneeren tot s' achtermiddags ten 3 uuren geduurd hebbende, zette het de Feuix over de Oostbank, en bij de Haazespruit tegens het strandt aan, zijnde dit schip zoodanig gehavent, dat het niet weder kon herstelt, maar in de rivier van Bengale moest gesloopt worden, waarop de Fransche vaartuigen den overwinnaar in handen vielen, wien dit gevecht op 28 zoo dooden als gequesten stond. De Fenix leverde er een getal van 60 uit.’
Wij weten verder niets van hem dan dat hij in 1702 met C.A. Boogaert op het schip Vosmeer was. Toen deze zijn Geuzevelt dichtte, leefde van Neerkassel op een prachtig buitenverblijf op den weg van Amsterdam naar Haarlem, digt bij de buitenplaats van Antony Klok, Geazeveld genaamd, door Boogaert bezongen.
Zie Nav. D. II. bl. 59, D. VI. bl. 237, D. VII. bl. 122.