werden van Neck, Adriaan Pauw en Andries Roelensz gelast zich tot hem te begeven, om de reden zijner komst te vernemen, en hem, zoo mogelijk, tot vertrek te bewegen. Later zorgden van Neck en Laurens Jacobsz Reael dat hem door de hervormde gemeente f 2400 werd opgeschoten. Toen nu Brederode tot overste van Amsterdam was aangesteld, besloten burgemeesteren ‘van de beide religien’ negen personen te doen verkiezen, om met deze, als 't noodig of oorbaar mogt zijn, over zaken, de bewaring der stad betreffende, te spreken. Van Neck was een der benoemden, die kort daarna 300 ingezetenen van de schamele gemeente aannamen om de nachtwagt waar te nemen. Een gevolg van zoo veel deelneming in de goede zaak was oorzaak dat van Neck, na het omslaan van Amsterdam, in 1578, tot Raad in de vroedschap dier stad en commissaris van huwelijksche zaken werd verkozen.
Zie Brandt, Hist. d. Ref. D. I. bl. 440, 445; Hooft, Ned. Hist. B. IV. bl. 140, 141; Wagenaar, Besch. v. Amst. D. III. bl. 200, 218, 262, 478, 480. D. IV. bl. 6; Kok, Vad. Woordenb. o.h.w.; Scheltema, Brederode te Amst. in 1567 bl. 49.