Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Zijn vader vroeg verloren hebbende, werd hij door zijn moederlijken oom H. Manger te Haarlem opgevoed, genoot aldaar het onderwijs van den geleerden rector P. Hofman Peerlkamp en kwam in 1817 op de Hoogeschool te Leyden, waar hij spoedig onder de kundigste studenten werd gerangschikt. Gewigtige redenen bewogen hem van zijn eerste voornemen, zich aan de predikdienst toe te wijden, af te zien en de oude letteren te beoefenen. Van zijn gelukkigen aanleg hiertoe bewijzen zijne beide te Utrecht en Leyden met goud bekroonde prijsverhandelingen. In 1825 viel hem de eer te beurt, bij gelegenheid van het 25 jarig bestaan der Leydsche Hooge school, more majorum, d.i. door de promotie met de kap, plegtig tot den graad van doctor te worden bevorderd. Hij verdedigde te dien einde 4 Februarij een inwijdingsdissertatie, het eerste gedeelte van Seneea's boekje de Providentia, waarna hij den 9den daaraanvolgenden in de Pieterskerk uit de hand van den hoogleeraar Bake, die in een keurige aanspraak aan zijn buitengewone verdiensten hulde deed, de doctorale bul ontving. Sedert hield Nauta zich te Leyden, waar hij zich vestigde, onledig in het geven van privaat lessen in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taal en besteedde de uren, die hem van zijne lessen overschoten, met eigene letteroefeningen, voltooide o.a. het tweede deel zijner uitgave van Seneca de Providentia (1828) droeg (1829) naauwkeurig zorg voor den herdruk van Plato's Phaedon naar de uitgave van Wijttenbach, waar bij hij een Epimetrum of toegift van aanteekeningen voegde, en ware hem een langer leven vergund geworden dan had hij de bewerking van een of ander der zedeschriften van Plutarchus ondernomen. Voorts was hij andere geleerden behulpzaam door zijne dienstvaardigheid in het vergelijken van oude handschriften der Leydsche Bibliotheek, inzonderheid aan den kundigen Poppo, bij zijne uitgave van Thucydides en aan het genootschap van Duitsche natuuronderzoekers voor den nieuwen druk der Historia naturalis van Plinius. Ook was Nauta geen vreemdeling in de vaderlandsche letterkunde, waarvan in zijne nagelaten handschriften vele sporen aanwezig waren. De maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leyden erkende zijne verdiensten door hem in 1826 en het Provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen door hem in 1834 tot lid te benoemen. Toen in 1826 het hoogleeraarschap in de oude letteren te Franeker, door het emeritaat van den grijzen Wassenbergh opengevallen was, viel aan Nauta alleen de eer te beurt van het tweetal voor die vacature met zijn naam aangevuld te zien. Hij huwde Anna Helena de Loches, die hem, gelijk ook zijn eenig kind naar het graf vooruitging. Hij zelf overleed te Leyden den 2 van Hooimaand 1835, niet slechts om zijne | |
[pagina 86]
| |
buitengewone geleerdheid, maar om zijn christelijke vroomheid en nederigheid algemeen geacht. Men heeft van hem: Commentatio de perfecto oratore, e sententia Ciceronis ad Quaest. ab ord. Phil. theor et Lit. hum. Acad. Rheno-Traj. propositum. Traj. ad Rhen. 1820 en in de Annales van dat jaar. Commentatio de T. Coelio Antipatro, Historico belli Punici secundi, in certam. Acad. ex sententia ordinis Phil. Theor. et Lit. Hum. Acad. Lugd. Bat. 1821 en in de Annales van dat jaar. Specim. Liter. inaug. exhibens Senecae librum de providentia Quod pro gradu Doctor. more majorum conseq. publice ex amini submittit. B.A.N.L.B. 1825. Later, met de andere helft te zamen, onder den titel van L.A. Senecae Liber de Prov. cet. Rec. varietate lectionis et annotatione instruxit. Schets van de Geschiedenis der Latijnsche Dichtkunst in Nederland, getrokken uit de Prijsverhand, van den Hoogl. Peerlkamp Leyd. 1826. 8o. Beschouwing der boeken van Plato over de Staatsregeling, eene voorlezing in den Rec. ook der Rec. D. XV. Mengelw. bl. 55-70. Voorlezing over 't leven van Livia Drusilla Augusta, in Rec. ook de Rec. Mengelw. 1826. Beoordeeling van J. Tideman, Dissert. Litt. de Deo Platonis. Amst. 1830 in Rec. ook de Rec. 1831 D. XXIV Boekbeoord. bl. 180-185. Beoordeeling van het menschelijk hart enz. volgens de Brieven van Seneca vert. en omgewerkt door A. Hirschig, Alk. 1834 in de Vriend der Vaderl. voor 1835. D. IV No. 5, bl. 188-201.
Zie Aanh. op het Woordenb. v. Nieuwenhnis. Handel d. Jaarl. Vergad. v.d. Maat. d. Ned. Letterk. te Leyden 1836. Programma v.h. Prov. Utr. Genoots. 1836; Acta Secul. Solemn. Acad. Lugd. Bat Natalis eius ducent. et quing. L.B. 1825 en in de Annel. Acad. v.d.j. Kunst. en letterh. 1836. |
|