meer beloofde te worden, en de daartoe behoorende wetenschappen aan hem verloren hebben, kunnen zijne vertaalde en oorspronkelijke schriften getuigen. Tot onze kennis kwamen:
Handleiding tot de werkdadige meetkunst. Delft, 1828, 's Hage en Amst. 1836. 2 d. 8o. met 15 pl.
Verkorte werkdadige meetkunst, bevattende de onderscheidene wijzen van opmeten van landen. 's Hage en Amst. 1849. gr. met 5 pl.
De overzetting van Mr. Savart, Beginselen der versterkingskunst, inhoudende de veldverschansingen en vestingbouw. 2 d. 8o. 1837, en van
A.F. Drieu, De gids voor den pontonnier. of verhandeling over de militaire bruggen, door wijlen E.P.G.N. Delft, 1835. gr. 8o.
In de uren zijner ontspanning beoefende Nanning de dichtkunst en heeft daarvan proeven nagelaten, die bewijzen dat hoezeer hij geen hooge vlugt nam, hij vooral zeer gelukkige huisselijke onderwerpen bezong.
In 1825 gaf hij te Delft Mengeldichtjes, en in 1828 te 's Hage en Amsterdam Proeve van krijgsgezangen, 8o. ten dienste der Militaire Normaal-school in het licht. Verder leverde hij vele beoordeeiingen in de Vriend des Vaderlands, ook stukken in Proza en Poezy in hetzelfde Tijdschrift, zoo als eene Navolging der Bataviade van Chenier, het Kolonisten morgen- en avondgebed enz. Nanning was sedert 1830 Lid der Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leyden.
Zie Siegenbeek, in Hand. d. Maand. Vergad. v.d. Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leyden. 1833. bl. volgg.; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb. o.h.w.; Aanhangsel op het Woordenboek van Nieuwenhuis. o.h.w.; Milit. Spect. D. I. bl. 151; Kobus en de Rivecourt.