Hier verteerden de boden vier en twintig dagen acht gulden 's daags. Hare broeders verzochten het Hof van Holland dat men haar mogt te regt stellen. Dit geschiedde tot driemaal toe voor schepenen. De baljuw drong op den geëischten eed, doch Tanneken verzocht dat men haar geenen eed zou afnemen aangaande het pasquil, waaraan zij zeide geen schuld te hebben. 't Mogt niet helpen, men liet haar tot hare groote kosten zitten, tot dat zij f 100 tot boete en f 200 voor de kosten gegeven had. Zij vroeg daarna: ‘of men te Duinkerken of elders onder de vijanden gevangen zittende, met geen redelijker rantsoen zou losraken?’
Zie Brandt, Hist. der Ref. D. IV. bl. 755, 756.