onderneming op Hoorn of Enkhuizen te beproeven. Na vergeefsche pogingen om een dezer steden te verrassen, verliet hij de West-Friesche kusten en keerde naar Sluis terug. Men hield onder weg scherpe wacht om hem te vatten, doch hij geraakte in het kleed van een lijfknecht van zekeren heer der Duitsche orde, behendig binnen die stad. Na het beleg en de overgave dier stad in 1492, begaf hij zich naar Parijs, waar hij overleed, bij zijne huisvrouw Gillesje van den Lek of Polanen, weduwe van Floris van Kijfhoek, geen kinderen nalatende. Zij hertrouwde met Filips van Spangen. Zijne heerlijkheden gingen in het huis van Zuilen over.
Naaldwijk liet in 1478, zonder zijn naam, te Gouda bij Gherard de Leeu een chronijk drukken, met den titel: Hier begint die Chronike ofte die Historie van Hollant, van Zeelant, van Vrieslant ende van het stichte van Utrecht. Zij werd in 1483 te Leyden in 4o. herdrukt, en in 1663 gaf Petrus Scriverius haar te Amsterdam op nieuw uit in 4o. met den titel: Het oude Goutsche Kronycxken of Historie van Hollandt, Zelandt, Vrieslandt en Uytregt met een bijvoegsel tot de laatste graaf van Hollandt. Beneffens een Toetsteen, ter proevingh van veel plaatsen deser Historie.
Paquot, Scheltema, van Kampen houden Jan van Naaldwijk voor den schrijver van het geheel, en de eerste haalt twee handschriften der Cottiaansche bibliotheek aan, waarin hij als zoodanig bekend staat, doch de Wind oordeelt dat hij slechts de schrijver is van het vervolg van 1437-1477, en grondt zijn gevoelen op eene aanteekening van Scriverius op bl. 129, bij den dood van Jacoba van Beijeren op het jaar 1437 ‘Ende hiermede eyndigen deselve Chronycken. Doe heeft die Auteur geleeft. T'geen dat voorts volgt tot het iaer 1477 is van een ander daer by gedaen, ten tijde als 't eerst gedruct werdt.’
Paquot prijst dit oude kronijkje, wijl de schrijver de eerste geweest zoude zijn, die de oude fabelen ter zijde geschoven heeft. Scriverius daarentegen houdt het ‘voor mager en sober, met groove, lange, vette, dieke fabelen en beuzelingen doorspekt’ en de Wind het vervolg, 't welk Jan van Naaldwijk er heeft bijgevoegd, voor het eenige belangrijke gedeelte er van.
Op Cat. der mss. van Meerman en die der Bibl. der Leydsche hoogeschool komen mss. van deze chronijk voor, die A. Kluit met den gedrukten tekst heeft gecollationeerd.
Zie Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Jöcher, Adelung en Rotermund, R. Snoius, Rer. Bat. lib. XII. p. 177. 178 edit. 1620 in fol. Groote Chron Devis. XXI C. 74 XXXI. C. 75; Velius, Bes van Hoorn, bl. 144, 145; Alkemade. Jonker Fransen Oorlog, bl 29, 70, 73, 79, 94, 149, 217, 248, 256, 265, 277, 278, 279; Handv. van Enkh. bl. 43; Brandt, Bes. van Enkh.; Ubbo Emmius.