Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1208]
| |
stein, weduwe van Jan van Slingelandt, werd in 1501 te Dordrecht geboren. Hij reisde, na de triviale scholen aldaar bezocht te hebben, door Frankrijk, Duitschland en Italie, waar hij met de meest beroemde mannen van zijn tijd kennis maakte, en zijne regtsgeleerde studien voltooide. In zijne geboorteplaats weergekeerd, werden hem de aanzienlijkste betrekkingen, als van raad (1554), schepen (1557) en burgemeester opgedragen, en verwierf hij, zoo om zijn ‘buitengewone kunde van regts- en staatszaken,’ als om zijn ‘goed oordeel en gematigdheid in 't stuk van religie,’ de achting en vertrouwen zijner medeburgers, die hem een en twintigmaal tot burgemeester herkozen, en hem het beleid der gewigtigste zaken opdroegen. Toen de stad in de eerste helft der 16e eeuw in hoogst moeijelijke en gewigtige omstandigheden verkeerde, bewees hij haar belangrijke diensten, en inzonderheid dankte zij hem het behoud van het stapelregt, dat eenige steden en dorpen haar betwisten en trachten te outnemen. Ook in den aanvang van den opstand tegen Spanje stond hij aan het hoofd der regering. Schoon ijverig catholiek en opregt koningsgezind, verzette hij zich, zooveel hij vermogt, tegen de gestrenge uitvoering der plakaten, doch tevens trachtte hij het prediken buiten de stad te voorkomen en haar tegen de beeldstormerij te behoeden, 't geen Philips erkende, door hem tot den adelstand te verheffen. Toen de graaf van Bossu, nadat Treslong en Roobol zijne schepen en schuiten verbrand hadden, voor Dordrecht was gekomen, van plan om aldaar zijne afgematte, natte en beslijkte soldaten te verfrisschen, en het volk, in den waan, dat hij met geweld den tienden penning kwam halen, in rep en roer geraakte, en de poort sloot, onder het geschreeuw dat het de Spanjaarden niet in wilde hebben, begaf zich van der Myle naar buiten, en raadde den stadhouder af haar binnen te trekken, met belofte hem van het noodige te zullen voorzien. Bossu, in zijn voornemen gedwarsboomd, barstte in gramschap los, en beet, op den baard van den grijzen burgemeester wijzende, de zijnen toe: ‘Deze oude is mede ontrouw aan den koning,’ waarop van der Myle antwoordde: ‘dat hij de stad, nu ook wel, gelijk hij zoo dikwijls en lang gedaan had, in de gehoorzaamheid aan den koning zou bewaren,’ en, na belast te hebben, hen van nooddruft en schepen te voorzien om naar Rotterdam te varen, van daar ging. In weerwil het de stad den graaf aan niets liet ontbreken, overvloed van wijn, bier en brood en de noodige vaartuigen verschafte, verlieten zij haar onder het uitbraken van verwenschingen en bedreigingen, verbrandden moedwillig het klooster Eemstein, en kwamen, deels over land, deels over water, te Rotterdam, waar zij listig binnen geraakt,’ hunnen toornigen moed met het bloed der ingezetenen verradelijk koelden, het- | |
[pagina 1209]
| |
welk de burgers van Dort niet en deed berouwen, dat zij de Spanjaarden uitgehouden hadden.’ Kort daarop werd Dordrecht door de Watergeuzen ingenomen, verliet burgemeester van der Myle met andere glippers de stad en zette zich te Delft neder, waar hij later, schoon te onregte, in verdenking geraakte de staatspartij te zijn toegedaan. Hij stierf in 1580 in den ouderdom van 79 jaren, en werd bij zijne vaderen in de St. Odulphus kapel in de Groote kerk te Dordrecht begraven.
Zie de geslachtlijsten van van der Myle bij Balen, van Leeuwen, Kok; lets over den afkomst en adeldom van het geslacht van der Myle, overgeleverd ter vergadering der ridderschap van Holland in Mei 1618; van de Wall, Priv. v. Dordrecht D. II. bl. 1322, 1371: van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1018; Beverwyck, Beschrijv. v. Dordr. bl. 72, 73, 348; Balen, bl. 842; van Alkemade en van der Schelling, Beschrijv. v.d. Briel D. I. bl. 123 volgg.; Bareuth, Holl. en Zeel. Jubeljaar bl. 60 volgg,; Oudenhoven, Beschrijv. v. Dordr. bl. 526; Geuzenliedb. (1687) bl. 58; Beeldsnyder, Verb. d. Edel.; Schotel, Dordrecht (over het geslacht van der Myle); Dez. Kerk. Dordr. D. I. bl. 45, 46. |
|