[Arend Muys van Holy]
MUYS van HOLY (Arend), zoon van Simon Muys van Holy Anthony's zoon, secretaris van den Hove en Hooge vierschaar van Holland, en van Janneken van Kortenhoeff, bekleedde van zijn jeugd af vele aanzienlijke bedieningen in zijn geboortenstad. Zoo werd hij in 1660 welgeboren of mansman van den Hove en Hooge vierschaar van Zuid-Holland en penningmeester van den Zuid-polder van Barendrecht en Pernisse, in 1661 Waterschepen, in 1663 commissaris van 't brood en schepen, in 1666 weesmeester ter weeskamer, in 1668 rentmeester van 't H. Geest- en Pesthuis ter Grooten kerk, voorts was hij secretaris, (1668) weesmeester ter weeskamer, superintendent van 't stapelregt, stadhouder en griffier van de leenen en baanderije en heerlijkheid Merwede; kerkmeester, gevolmagtigde ter thesaurie en burgemeesterskamer, en besoignes en bezorging van stads finantien, commercien, politien, colonel en artillerijmeester, grachtmeester, H. Geest- en Pesthuismeester ter Groote kerk en der Regulierissennonnen-goederen, burgemeester van 't gerecht en van de gemeente, en uit dien hoofde gouverneur der stad, stads sleutel bewaarder, representerend baron van de Merwede, en meermalen gecommitteerd ter dagvaard van de Staten van Holland en Westfriesland. In het jaar 1672 was hij secretaris en deed hij ernstige pogingen om Cornelis de Witt, tot het teekenen der acte, waarbij Willem III tot stadhouder werd benoemd over te halen, en de bekende letters V(i C(oactus) te doen doorschrappen. Ook was hij getuige in het berucht proces van de ruwaard, doch geenzins tot bezwaar van dezen. Men wil, dat hij, in dien tijd geen geringe toegevendheid omtrent de prins van Oranje betoonde; later echter nam hij de voorregten en vrijheden zijner geboortestad zoo ter harte, dat hij zich pligtshalven genoodzaakt achtte, van
maatregelen te veranderen en zich tegen 's prinsen inzigten te verzetten. Dit bleek vooral in het vernieuwd verschil tusschen de stad en den stadhouder, wegens de nominatie der achten in 1685. Hij moest echter, vermits aan de zijde van den stadhouder, naar men zegt, meer met magt dan met regt werd te werk gegaan, het onderspit delven, werd op bijzoudere aanschrijving van den prins als lid van den oudraad, ontslagen. Daar zij, die dezelfde lijn met hem hadden getrokken, hem toen verlieten, verkoos hij zijne overige dagen in stilte en rust te eindigen.