reis door dit land voort. In 1666 te Rome gekomen, ging hij dagelijks om met den uitstekenden botanicus Henricus Corvinus, en woonde bij Joh. Fabri ‘Med. Prof. ac. Pauli V simpliciarius’ in. Ook bezocht hij Napels, en bekleedde de betrekking van lijfarts bij den prins van Gonzaga. Later was hij zulks bij graaf Wilhelm van Furstenberg, te Praag, wiens medgezel hij ook werd, toen deze door keizer Rudolph II met eene diplomatieke zending naar den keurvorst van Saksen was belast. Nog drie jaren bleef Munting bij den graaf, een groot beminnaar der natuurkundige wetenschappen, keerde in 1612 in zijne vaderstad terug en vestigde er zich als apotheker. Den 16 Januarij 1633 liet hij zich nog als student inschrijven, en verwierf in 1637 den doctoralen graad in de geneeskunde. In 1642 verzocht hij om de professie der kruidkunde, en werd den 2 November v.d.j. ‘op een instructie’, als provinciaal botanicus met den titel van buitengewoon hoogleeraar aangesteld. In Januarij 1654 werd hij ordinarius. De aanleg van den akademischen kruidhof, was zijne vinding, en de provinciale regering nam al spoedig het onderhoud dezer inrigting voor zijn rekening. Hij huwde Hester, dochter van Jan Reneman, rentmeester der Ommelanden, die hem 6 zoons en 8 dochters schonk. Hij overleed den 16 Maart 1658, in den ouderdom van 74 jaren en 6 maanden.
Men heeft van hem:
Hortus universae materiae medicae Gazophylacium. Gron. 1646. 12o.
Prof. Joachim Borgesius sprak zijne lijkrede uit.
Zie Progr. funeb. Muntinghe, Acta sec. p. 30; Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 37, 38.