naar Groningen terug, werd in 1654 adjunct van zijn vader, en den 29 April 1658, in diens plaats, buitengewoon hoogleeraar. In Januarij 1660, werd hij gewoon hoogleeraar, en later magister philosophiae.
Zijn eerste werk, de Ware beoefening der planten, verscheen in 1672, waarop in 1681 zijne Dissert. de vera antiquorum herba Brittannica, en zijn Aloïdarium volgde. Hij overleed kort daarna, den 31 Januarij 1683, en had tot huisvrouw, Elisabeth Gabbema, zuster van den bekenden geschiedschrijver Simon Abbes Gabbema. Hij mogt zijn omvangrijk prachtwerk, Naauwkeurige beschrijving der aardgewassen, met ruim 250 koperplaten versierd, voltooijen. Het zag echter eerst in 1696 in groot folio het licht; doch ‘wijl des autheurs Groeningsche stijl veele leezers onsmaakelijk viel, ook zomtijds vrij wat duisterheyd had, zoo hebben de bekostigers deezes druks eenen gesteld, die 't geheele werk verschreeven, op een beeter schrijfwijs gebragt, en de vermeerdering des autheurs t'elkens op zijn plaats getrouwelijk ingelijft heeft.’ De bewerker was Fr. Kiggelaer, dezelfde welke de latijnsche vertaling, in 1713, later in 1727, onder den titel: Phytographia curiosa uitgegeven, bezorgde.
Hij schreef:
Naauwkeurige beschrijving der aardgewassen etc. Leyden 1696. 2 d. fol. m. 243 pl.
Phytographia curiosa, exhibens arborum, fruticum, herbarum et florum icones, ducentis et quadragenta quinque tabulis ad vivum delineatis, varias earum denominationes Latinas, Gallicas, Italicas, Germanicas, Belgicas, aliasque ex probatissimis Autoribus priscis ac neotericis desumptus, collegit et adjecit Franciscus Kiggelaer, Botanophilus. Amsterd. Joan van Leeuwen, 1711. fol. Duabus tabulis amplificata, cui accessit oratio funebris inobitum Muntingii a Jo Mensinga habita. Amst. 1713. fol. Tab. icon. 245. Ibid. 1727. Met veranderden titel:
De vera Antiquorum Herba Britannica ejusdemque efficaciá contra contra Stomacaccen, seu Scelotyrben, Frisiis et Batavis Scheurbuyck, Dissertatio Historico-Medica. Amst. 1681. 4o. 1698.
Hierop schreef Henricus Cannegieter Notae et observationes in zijne Dissert. de Brittenburgo, p. 149-179.
Aloïdarium, sive Aloës mucronato folio Americanae majoris, aliarumque ejusdem speciei historia. Amst. 1680. 4o. fig.
Waare oeffening der planten, waarin de rechte aart, natuur en verborgene eigensckappen der boomen, heesters, kruiden en bloemen, door een veeljaarige onderzoekingen, zelfs gevonden, als meede op wat maniere zij, in onze Neder- en Hoogduitsche landen gezaait, geplant, bewaart, ende door het geheele jaar geregeert moeten zijn, kenbaar gemaakt worden. Beschreeven