nu anatomie en chirurgie, en toen Camper de hoogeschool verliet, volgde hij hem in 1774 ook in dien overige vakken op. Redenen van gezondheid deden hem in 1778 en 1780 besluiten een buitenlandsche reis te ondernemen, waarop hij telkens te Zurich een geruimen tijd bij Lavater doorbragt. De akademie van kunsten en wetenschappen te Amiens, schonk hem in 1784 het eermetaal, wegens zijne verhandeling over de reden, waarom de breuken in het Picardijnsche zoo menigvuldig zijn en de beste middelen om daaraan te gemoet te komen. Niet alleen genoot hij de eer van tot medelid dezer akademie benoemd te worden, maar de koninkl. maatschappij van geneeskunde te Parijs bekroonde ook zijn antwoord op de vraag over het verbeteren der gebreken van de ligchamelijke opvoeding der kinderen.
In 1778 sprak hij bij de overdragt van het rectoraat de Botanices praestantia eiusque cum ceteris medicinae partibus connubio; in 1786, de corporis humani et plantarum fabrica, fatalem coecamque debellante necessitatem, intelligentiae autem et sapientis consilii teste; in 1802, de insigni utilitate, quae ex natura fabricaque, qua homo ceteris animantibus praestat, contemplanda profluit, optimo ad eam ulterius indagandam incitamento.
Hij begaf zich in 1780 in den echt met Antonia Haasbaart van Amsterdam in 1806 gestorven. Hij overleed 8 September van hetzelfde jaar. Zijn portret bestaat in profil.
Zie Muntinghe, Acta Secul. p. 113; Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 94, 95; J. Munniks, Levensschets van W. Munniks, Gron. 1812 in het Fr. Notice Biogr. sur W.M. Gron. 1812; A.G. Camper, Levensschets van P. Camper, bl. 20, 21; Kunst- en Letterb. 1806, D. II. bl. 242; Woordenb. d. Zamenl.; Kobus en de Rivecourt.