[Henricus Moreelse]
MOREELSE (Henricus), zoon van den vorige, werd den 17 December 1615 te Utrecht geboren, bezocht daar de Latijnsche school, en studeerde vervolgens onder Joannes Isaacus Pontanus en Antonius Matthacus te Harderwijk. Toen de laatste te Utrecht was beroepen om aan de nieuw gestichte hoogeschool het burgerlijk regt te onderwijzen, volgde Moreelse zijnen leermeester derwaarts. Later hoorde hij te Leyden Salmasius, Heinsius en Vinnius, vervolgens reisde hij door Frankrijk, bezocht de hoogescholen te Parijs, Genève en Bourges, en werd aan de laatste door den beroemden Edmund Merillius tot doctor in de regten gepromoveerd. In zijn vaderstad teruggekeerd, hield hij eene lofrede op den magistraat voor de stichting der hoogeschool, waarvoor hij met een prachtig boekwerk met de wapens der stad werd vereerd. Hij werd vervolgens (1643) tot buitengewoon lid der schepensbank benoemd, en in het volgende jaar tot hoogleeraar in de regten, welk ambt hij aanvaardde met eene Oratio de jurisprudentiae Romanae usu hodierno. Tien jaren bekleedde hij dit ambt met lof en werd inmiddels door de stadsregering voor hare belangen gebruikt. Bij den fellen twist tusschen de eerste leden der Staatsvergadering en de stad in 1645 en 1646 werd hij naar den Haag gezonden en in 1652 tot lid van het hof benoemd, doch bleef hoogleeraar tot dat zijn opvolger gereed was zijne collegien te openen, hetgeen in 1654 geschiedde. Vervolgens werd hij lid van de Chambre-mi-partie en geraakte eerlang meer in de staatkundige werkking, waarin hij door het wel waarnemen van zijne ambten, als lid der Generaliteits kamer, Burgemeester en Raadsheer, veel lof verwierf.
Burgemeester zijnde, legde hij zich bijzonder toe om de stad te verfraaijen. Zijn smaak voor het schoone, een erfenis van zijn vader, bleek uit een boek, dat hij over de verfraaijing van Utrecht schreef. Men had reeds handen aan het werk geslagen, doch het ongeluk der tijden en de Engelsche oorlog in 1665 deed het voornemen verijdelen. Hij overleed als raadsheer den 26 Mei 1666. Burman deelt zijn grafschrift mede, de hoogleeraar Graevius hield eene lijkrede op hem.
Behalve het bovengemelde in het Hollandsch geschreven werken zijne Oratio inauguralis gaf hij nog eene Dissertatio de Legatis en eene andere de Manuductione studiosi juris, voorkomende in Vossli Dissertationes, Traj. 1658, in het licht. Zijn portret is in steendruk door N. van der Monde uitgegeven, 8o.
Zie Burmanni. Traj. erudd., p. 231 seqq.; van de Water, Utrechts Placaetb., D. II. bl. 1054, D. II. bl. 186; Syll. Epist. Burnianus, T. IV. p. 44; Rodenburg, Praef. de Jur. Conjug.; Matthacus, de Auctionibus, Praef.; Lipenii, Bibl. Phil., p. 1431; Graevii, Orat., p. 171; Scheltema, Staatk. Nederl.; v. Hoogstraten, Pr. eener geschiedenis der Chambre-mi-partie, p. 111; Kobus en de Rivecourt; Kramm.