[Joos de Moor]
MOOR (Joos de), zoon van de vorige, werd te Vlissingen geboren, was eerst kapitein ter zee en klom tot den rang van vice-admiraal op. Toen de Lissabonsche vloot, in 1572, naar de Nederlanden kwam, was ze even als die van den hertog Medina Coeli, onbewust van de omwenteling te Vlissingen. Toen ze voor die stad was, werd haar van daar met een schot, naar oude gewoonte, een sein gedaan, waarop haar admiraal Willem Antonisz. van Antwerpen, met drie schepen de Honte opliep. Joos de Moor, toen nog kapitein, zond zijn boot met een deel volks naar een dezer schepen, een Hollandsch schip met specerijen geladen, om de manschappen naar Vlissingen te brengen, doch die het meenende te ontzeilen naar Rammekens, was de Moor genoodzaakt met zijn klein oorlogscheepje het aan boord te klampen met dit gevolg dat hij het nam. De Lissabonsche vloot, dus geankerd, viel geheel door die welgelukte list in handen der Vlissingers. Men begrootte hare waarde op omtrent 6 tonnen gouds en ruim tweemaal zoo veel aan suiker, specerijen, paarlen en gesteenten. Die van Vlissingen kozen de beste schepen om hen in den oorlog te dienen.
De Moor joeg in den strijd tusschen den Zeeuwschen admiraal Worst met Sancio d'Avila, admiraal van Philips II, een Spaansch schip, 't land van beloften geheeten, tegen een aarden bolwerk, daaromtrent opgerigt, aan, en klampte het aan boord. Ondertusschen vielen die van Vlissingen dit bolwerk te lande aan, waardoor 's konings volk genoodzaakt zijnde het te verlaten, en het door de Moor werd prijs gemaakt. Als kapitein woonde hij ook den slag van Louis Boisot tegen Glimes bij Roemerswaal bij, en den togt door hem tot het ontzet van Leyden ondernomen.
Als vice-admiraal werd hij in 1588, toen de onoverwinnelijke vloot op Engeland en Nederland afkwam, onder Justinus van Nassau, toen admiraal van Zeeland, met 35 welbemande schepen in zee gezonden, met bevel om te beletten dat de hertog van Parma uit de Vlaamsche havens kwam, 't geen hij ook deed.
Frederik Spinola, overste der galeijen te Sluis, nam in 1603 voor, de Zeeuwsche schepen voor Sluis liggende te veroveren, dies roeide hij, den 26 Mei, 's morgens voor het aanbreken van den dag, met acht galeijen uit het Sluische gat, naar de plaats, waar de Nederlandsche schepen, onder bevel van den vice-admiraal de Moor, op hun gewone wacht lagen. Toen de Zeeuwsche schepen met hunne twee galeijen Spinola met zijne galeijen en fregatten zagen uitkomen, gingen zij onder zeil en laveerden tegen wind oostwaards aan. De Spaanschen hadden, behalven het bootsvolk, een groot getal, volgens sommigen 1500 muskettiers op, die op het aankomen zich dapper lieten hooren en een hagel van kogelen op de