| |
[Jan Baptiste van Mons]
MONS (Jan Baptiste van) werd den 11 November 1765 te Brussel geboren. Te Campine leerde hij het weinige latijn dat men toen in Belgie onderwees, en zich daarna bij eenen apotheker op de beoefening der Pharmacie toeleggende, heeft hij zichzelven geheel gevormd. Zijne later uitgegevene werken toonen met welk een gunstig gevolg hij de natuur- en scheikundige wetenschappen beoefend heeft, en uit zijne briefwisseling met zoo veel geleerden in onderscheidene landen blijkt het duidelijk dat hij met schier alle Europesche talen genoegzaam bekend was, om ze niet alleen te lezen, maar er zich ook verstaanbaar in uit te drukken. Het eerste werk door van Mons uitgegeven: Essai sur les principes de la Chimie antiphlogistique, zag in 1785 het licht. Hij schreef het nog als apothekers bediende, want het was in 1787 dat hij, na een met roem afgelegd examen den rang van apotheker verwierf.
Het is bekend, hoe in dien tijd de omwentelingsgeest in België heerschte. Hij bleef met zijn levendige geaardheid niet vreemd aan de revolutionaire bewegingen, maar wijdde er zich met zulk een geestdrift aantoe dat hij weldra, van majesteitschennis beschuldigd, in hechtenis werd genomen, en het was alleen aan zijnen jeugdigen leeftijd te danken dat hij het gevaar eener veroordeeling ontkwam. Maar ook bragten hem deze zelfde bewegingen met de Fransche geleerden in aanraking en werden zijne wetenschappelijke verdiensten door deze zóó gewaardeerd, dat toen Roberstot in Januarij 1795 als Fransch afgezant te Brussel aankwam, deze zich dadelijk tot hem vervoegde om zijnen raad aangaande eenige onderwerpen van algemeen nut in te winnen en hem eenige dagen later belastte met een wetenschappelijk onderzoek der Belgische mijnen, ten einde er den aard en den rijkdom van op te sporen.
Toen Roberstot later het onderwijs in België hooger wilde opvoeren, noodigde hij van Mons uit, hem een lijst toe te zenden van zoodanige personen, die zich, volgens zijn oordeel, met een gelukkig gevolg op de beoefening der wetenschap toelegden, en hij, hieraan volgaarne beantwoordende, heeft door de uitkomst doen zien dat deze zaak hem zeer goed was toevertrouwd.
| |
| |
In hetzelfde jaar werd te Brussel de Société de médecine et pharmacie opgerigt, onder de zinspreuk: Aegrotantibus, en van Mons behoorde tot de vier leden der Commissie met de zamenstelling der wetten belast, terwijl hij tevens tot Secretaris van het Genootschap werd benoemd en de vele Verhandelingen, door hem in zijne vergaderingen voorgedragen, waarvan er sommige in het Recueil des Mémoires gedrukt werden, kunnen doen zien, welk een werkzaam en nuttig lid hij bij hetzelve geweest is. Verder werd hij in 1796 benoemd tot lid van het Institut te Parijs, en in 1797 tot hoogleeraar in de Schei- en Proefondervindelijke Natuurkunde aan de Centrale school van het Departement de la Dyle, terwijl hij terzelfder tijd de niet minder vleijende uitnoodiging ontving van de voornaamste Fransche scheikundigen om deel te nemen aan de Redactie van de Annales de Chémie, destijds geredigeerd wordende door Fourcroy, Pelletier, Guyton, Vauquelin en Prieur. In dezen voor de gemeenschap tusschen Duitschland, Frankrijk en Engeland zoo moeijelijken tijd bragt hij de werken der Fransche scheikundigen naar Duitschland en Engeland, terwijl hij tevens de Franschen met de proeven en ontdekkingen der vreemden bekend maakte. Een geruimen tijd leverde hij in de Annales de Chémie vertalingen uit onderscheidene buitenlandsche Tijdschriften, zoo als die van Crel, Brugnatelli, onzen landgenoot Kastelein en anderen. Zijn ijver, wel verre van te verflaauwen, groeide dagelijks aan, en toen zijn voorstel om de Annales de Chémie maandelijks met een bijvoegsel te vergrooten niet kon aangenomen worden, besloot hij om zelf een wetenschappelijk
Tijdschrift te Brussel uit te geven, waarvan dan ook het eerste nommer onder der titel van Journal de Chémie et de Physique in Oct. van 1801 in het licht verschenen is, een tijdschrift, dat al het belangrijke bevatte, wat destijds door de beroemdste geleerden uit onderscheidene landen werd medegedeeld, en dat, schoon zijn uitgave door omstandigheden geheel onafhankelijk van den redacteur, reeds na twee jaren gestaakt werd, een schat van geleerdheid bevat, die het doet bejammeren dat het schier geheel aan de vergetelheid is prijs gegeven, daar sommige opmerkingen in hetzelve den schok tot verdere proefnemingen konden hebben opgeleverd.
Reeds sedert lang had van Mons zich ook op de beoefening der geneeskunde toegelegd, en om zich meer uitsluitend aan zijne geliefkoosde studien te kunnen wijden, zag hij van de uitoefening der artsenijmengkunde af, en gaf hij zich in 1807 bij de Parijsche faculteit als geneesheer aan; bijna tegelijkertijd werd hem door de Universiteit van Helmstad het diploma van doctor in de geneeskunde aangeboden.
Reeds van zijn jeugd af had van Mons zich met een bijzonderen ijver op de cultuur der vruchten toegelegd, en wel
| |
| |
met een zoo gunstig gevolg, dat wij hoogstbelangrijke ontdekkingen in dezen aan hem verschuldigd zijn, zoo zelfs dat hij reeds in 1795 voor zijne gewigtige mededeelingen eene opentlijke dankbetuiging ontving, en hem, van wege de Société d'agriculture van het Departement de la Seine de gouden medaille werd toegekend voor den ijver en goede gevolg waarmede hij zich op de vermenigvuldiging der variëteiten van vruchtboomen had toegelegd. Dergelijke eervolle onderscheiding mogt hij ook van andere landen meermalen wegdragen; terwijl bovendien sommige zijner werken de eer der overzetting in onderscheiden talen mogten ten deel vallen en hij zelf, in het belang der wetenschap, ook vele werken van anderen vertaald en meestal met zijne op- en aanmerkingen voorzien heeft. Toen, na de omwenteling van 1815, koning Willem I de Koninklijke Academie van Wetenschappen en Fraaije Letteren te Brussel, door den inval der Franschen vernietigd, weder herstelde, was van Mons een der eerstbenoemden, en geen wonder, want zijne wetenschappelijke betrekking tot de voornaamste geleerden van Europa, het groote deel, dat hij genomen had in het geheel nieuw scheikundig gezigtspunt en de ijver, met welken hij de Voltaische theorie verspreidde en verdedigde, hadden hem eenen zoo grooten naam doen verwerven, dat toen Pfaff zijne nieuwe electrische proeven aan de geleerde wereld vertoonde, van Mons hem verzocht om over Brussel te reizen, ten einde ze ook voor hem te herhalen; ook vooral aan hem deelde van Marum en Paets van Troostwijk hunne ontdekkingen mede.
Na de wederoprigting der Koninklijke Academie, volgde weldra de organisatie der Universiteiten en nu ook was weder van Mons een der eerst benoemde professoren, daar hem het hoogleeraarambt in de schei- en landhuishoukunde te Leuven werd opgedragen. Deze benoeming had echter voor hem zijne moeijelijke zijde, daar zij hem verpligtte, om zijne boomkweekerijen, waaraan hij zoo vele jaren onvermoeid gearbeid had, en die thans uit 80000 boomen, meestal door hem uit zaad gekweekte pereboomen bestond, aan de zorg van anderen over te laten; en ook had hij waarschijnlijk hiertoe nimmer besloten, zoo niet bijna terzelfder tijd twee hem zeer dieptreffende sterfgevallen hem zijn verblijf te Brussel allertreurigst gemaakt hadden, de dood zijner echtgenoote en van zijn jongsten zoon. Eerst was hij gehuwd geweest met jufvr. Coekelberg, die hij echter spoedig met eene eenige dochter uit dit huwelijk gesproten, door den dood moest verliezen, en zich in 1795 met jutvr. Diellen op nieuw in het huwelijk begeven hebbende, stierf ook deze in 1815, even nadat hij de jongste zijner vier zonen uit dit laatste huwelijk verwekt, had zien ten grave dalen.
Mogten nu deze verliezen hem zijn vertrek naar Leuven
| |
| |
dragelijk gemaakt hebben, zijne nieuwe betrekking aldaar gaf hem ook een voldoende afleiding om zich niet geheel, zoo als anders welligt het geval zou zijn geweest, aan zijn verdriet over te geven, terwijl ook de nabijheid van Leuven en Brussel hem veroorloofde, om zijne bezigheden met de zorg voor zijne geliefkoosde boomen, ten minste gedeeltelijk, te vereenigen. Maar in 1817 ondervond hij andermaal een geweldigen schok, daar hij genoodzaakt werd den grond zijner boomkweekerij ter verfraaijing der stad, het bouwen van huizen en het aanleggen van straten af te staan. Wel nam hij zich nu voor, haar geheel naar Leuven over te brengen, doch, toen men hem gelastte, dat alles binnen twee maanden moest zijn opgeruimd of dat het anders verbrand zou worden, was de tijd, die bovendien in de winter inviel, hiertoe veel te kort, te meer, daar onze geleerde slechts een gedeelte van den Zaturdag met den Zondag ter zijner beschikking had om zich naar Brussel te begeven. Deze tijd liet hem dus niets anders toe dan om de kostbaarste boomen aan te teekenen en beschikking te maken aangaande de overige; naauwelijks kon hij 1/20 gedeelte redden van hetgeen hij bezat, en nog bestond dit 1/20 hoofdzakelijk uit entloten; het overige werd verkocht of weggegeven.
Van Mons huurde nu te Leuven een stuk grond van de stedelijke regering, bragt hierin de overblijfselen zijner kweekerij over en zettede op nieuw zijne zaaijingen en kweekingen met allen ijver voort; maar juist toen hij bij den toenemende bloei dezer nieuwe inrigting het vroeger geledene verlies begon te vergeten, werden op eenmaal al zijne vooruitzigten voor de toekomst vernietigd, en aan het weinige levensgeluk dat hem nog overig was, een doodelijke slag toegebragt. Het was namelijk bij de oproerige beweging van 1831 dat zijne toenmalige kweekerij door de ingenieurs als de geschikste plaats werd uitgekozen tot het aanleggen eener militaire broodbakkerij, en onverwijld werd een groot gedeelte der boomen weggehakt en de vruchten der overige aan den moedwil der voorbijgangers prijs gegeven. Intusschen verloor van Mons ook hierbij nog niet allen moed: hij huurde twee andere stukken grouds, om zijn jeugdig plantsoen van de 7de, 8ste en 9de achtereenvolgende voortteelingen te herenten. Maar nog had de vervolging geen einde: in 1833 werd op nieuw de boomkweekerij van van Mons als de eenige geschikte plaats tot aanlegging van eene gasfabrijk opgegeven, en.... thans was haar einde daar.
Ondertusschen zette van Mons zijne wetenschappelijke studiën onafgebroken voort. Reeds in hetzelfde jaar, toen zijne eerste boomkweekerij gesloopt werd, ondernam hij met de heeren Bory de St. Vincent en Drapiez de redactie der Annales générales des sciences physiques, in welke door hem een menigte stukken geplaatst zijn vooral ook over de cultuur
| |
| |
der vruchten, met bijvoeging van de afbeelding der nieuwe variëteiten, welke hij had verkregen. Toen hij in 1823, door eene ernstige wonde aan het been het bed moest houden, maakte hij van deze rust gebruik tot de zamenstelling en uitgave van eenen catalogus van vruchten, in welken ongeveer 2000 variëteiten voorkomen, en gaf hij tevens het hoofdbeginsel zijner theorie, met vele zijner handelwijzen van cultuur en zijne wijze van verzending in het licht.
Na de opheffing der hoogeschool te Leuven ontving van Mons zijne aanstelling als hoogleeraar te Gend, waarvoor hij echter bedankte. Hij verkreeg zijn emeritaat en pensioen en werd kort daarna tot ridder van den Ned. Leeuw benoemd. In 1837 verloor van Mons den tweeden zijner zonen, en de smart hem hierdoor veroorzaakt, deed hem zijne overige dagen in afzondering doorbrengen, doch hij verwaarloosde zijne studien niet en tot het laatst van zijn leven hield hij er zich onafgebroken mede bezig. Een maand voor zijn dood keerde hij naar Brussel terug, doch een onweerstaanbare zucht dreef hem weder naar Leuven, waar hij 8 Sept. 1842, in zijn studeervertrek door den dood werd overvallen.
Hij had een werkzaam deel aan de zamenstelling der Pharmacopoea Belgica en werd later lid der Belgische Commissie ter zamenstelling eener Pharmacopée nationale. In 1821 verscheen zijn Materiei medicopharmaceuticae compendium, in 1821-1822 de tweede uitgaaf van zijne Pharmacopée manuelle, in 1800 in het licht verschenen met den titel van Pharmacopée usuelle, théorique et practique. Deze Pharmacopée manuelle, vond dadelijk een zoo grooten bijval dat de eerste oplage van 10000 exemplaren na weinige maanden werd uitverkocht, en zij in de Hoogduitsche taal tot driemaal werd herdrukt. Ook van de laatste uitgave van dit werk, de Pharmacopée universelle waren in 1842 geen exemplaren meer in den handel te verkrijgen. In 1817 leverde van Mons eene Fransche vertaling der Pharmacopoea medici practici universalis etc. van Swediaur, en verrijkte haar met eene menigte aanteekeningen en bijvoegsels.
Wat zijne beoefening der Natuurkunde betreft, zoo hield hij zich in het bijzonder met de leer der electriciteit bezig.
Als voorstander van het gevoelen van Franklin zoo verdedigde hij het in zijne Principes d'électricité ou confirmation de la théorie électrique de Franklin 1802, ten aanzien van welk geschrift Liebig getuigde, dat hij er niet alleen de theorie van Franklin in verdedigde, maar ook het gevoelen van hen, die de aanwezigheid van twee elektrieke vloeistoffen aannamen, met krachtige wapenen bestreed. Ook over het onweder en de uitwerkselen, die het bij menschen en dieren kan voortbrengen, vinden wij van hem eene verhandeling in de Actes de la Société de médicine de Bruxelles, terwijl zijne
| |
| |
Mémoire sur les Orouillards de différentes natures vele opmerkingwaardige zaken bevat. Vroeger maakten wij reeds melding van de Annales générales des sciences physiques door van Mons met Bory de St. Vincent en Drapiez in het licht gegeven.
Vooral als scheikundige had van Mons grooten roem. Weldra was hij in den geest van Lavoisier doorgedrongen en nam niet slechts een werkzaam deel aan de verspreiding van het stelsel van dezen grooten man, maar trad ook opentlijk als zijn verdediger en wederlegger van de gevoelens der tegenstanders op, zoo als, onder anderen blijken kan uit zijne: Observations nouvelles sur la prétendue propriété du gaz azote d'entretenir la combustion. Hij was de eerste die in zijne aanteekeningen op de Philosophie Chimique van Fourcroy, in 1784, de identiteit van het licht en de warmtestof heeft opgegeven, een gevoelen, later ook op de electrieke en magnetische stof door hem toegepast. Hierbij droeg hij eene nieuwe zienswijze voor aangaande den invloed, welken het licht op de planten uitoefent. Veel heeft hij ook geschreven over de voortbrenging van warmte, over den eigenlijken aard der warmtestof en over haren invloed op de eigenschap der ligchamen; voor dien tijd geheel nieuwe, en belangrijke gezigtspunten treffen wij aan in zijne Théorie de la Combustion 1802, vooral in zijn Lettre à Bucholz sur la formation des métaux en général et en particulier de ceux de Davy, ou essai de réformation générale de la théorie chimique 1810, ten aanzien van welke hij een brief van Berzelius ontving die door Meylink in zijne verhandeling over van Mons is opgenomen.
Van zijn jeugd af legde van Mons zich op de boomkweekerij toe, en reeds op zijn 22ste jaar ontwierp hij de gronden eener hoogst merkwaardige theorie, medegedeeld in l'Horticulteur Belge, T. II. p. 203, en waarvan Poiteau getuigt dat zij een der geleerdste en meest nuttige ontdekkingen is, welke het genie in de laatste helft der 18o eeuw heeft aan het licht gebragt. Later leverde van Mons nog menige belangrijke verhandeling in de Société de Médicine te Brussel. In de Annales de physique générale heeft hij eene beschrijving van de voornaamste varieteiten zijner vruchten medededeeld, in 1823 vervaardigde hij zijnen Catalogus, en in 1835 schreef hij het zoo belangrijk werk: Arbres fruitiers et leur culture.
Behalve de genoemde werken heeft men van hem:
Sur les trois nouveaux corps chimiques, les metallofluores, l'iodine et l'huile détonnante de Dulong.
Principes élémentaires de chimie philosophiques, avec des applications générales de la doctrine des proportions déterminées 1818.
Abrégé de Chimie, à l'usage des leçons 1831-1835.
| |
| |
Essai sur les principes de la théorie antiphlogistique 1785.
Conspectus mixtionum Chemicarum, 1827.
Préface et additions aux éléments de philosophie chimique de Davy 1813-1816.
Faits et vues détachés en rapport avec le différend sur certains points de théorie chimique, dont la discussion rient d'être entamée dans l'Academie des sciences de France.
Vele stukken in het Journal de Chimie et de Physique en in de Mémoires de l'Academie de Bruxelles, o.a.:
Mémoires sur la reduction des alcalis en metal, T. III. 1823.
Mêmoire sur quelques erreurs concernant la nature du chlore, et sur plusieurs nouvelles propriétés de l'acide muriatique, T. III. 1823.
Mémoire sur une particularité dans la manière dont se font les combinaisons par le pyrophore, T. VI. 1835.
Memoire sur l'effacité des métaux compactes et polis dans la construction des pyrosphores, T. X. 1835.
Acidum Azoto-Carbonicum, in Schei-, Artsenymeng, en Natuurk. Bibliotheek, door B. Meylink, 1830, D. IX. No. 6 bl. 291.
Nieuwe bereiding van het Acidum Chromicum. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 139.
Over het Acidum Crotonicum. Ald. 1861, D. III. No. 3 bl. 128.
Bereiding van het Acidum hydriödicum. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 135.
Bereiding van het vloeibare Acidum hydrocyanicum. Ald. 1828, D. V. No. 2 bl. 138.
Iets betrekkelijk het Acidum lacticum. Ald. 1835, D. XVI. No. 7 bl. 13.
Acidum melliticum. Ald. 1834, D. XVII. No. 4 bl. 200.
Over de theorie van den Aether. Ald. 1829, D. VIII. No. 3 bl. 121.
Iets over de Aether's. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1820, D. VII. No. 5 bl. 256.
Iets over de Aether's. Nieuwe enz. 1838, D. III. Junij bl. 82.
Nog iets over de Aethervorming. Ald. 1835, D. I. October bl. 126.
Reägens voor Alcalien en zuren in Schei- en Artsenijmeng. Ald. 1831, D. XI. No. 1 bl. 21.
Iets over de verbinding, welke de beide blaauwstofzuren: acidum cyanicum en acidum fulminicum met water aangaan, in Nieuwe Schei-Artsenijwerk en Natuurk. Bibliotheek 1839, D. III. Maart bl. 181.
Over den staat der organische alcalien in de Kina soorten. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 71.
Nieuwe alcaloide in de overblijvende loog na de crijstallisatie
| |
| |
der Quinine. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VIII. No. 2 bl. 67.
Over het gebruik van den Alcohol, als een preservatief bij overgehaalde wateren. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 67.
Werking van den Alcohol op azijnzuur lood. Ald. 1833, D. XIII. No. 10 bl. 204.
Ontdekking van eenen nieuwen Alcohol en eenen nieuwen aether, in N. Schei- enz. 1836, D. I. Junij bl. 304.
Alcohol bij de gesting van brood-deeg verkregen, in Scheienz. 1827, D. III. No. 5 bl. 260.
Over de onderlinge werking van Alcoholdamp en Zwaveldamp op elkander. Ald. 1830, D. X. No. 10 bl. 190.
Over de bereiding der altheïne. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 241.
Ontdekking van valschen aluin, N. Schei- enz. 1836, D. I. Junij bl. 308.
Aluinaarde-metaal in Scheik. enz. 1827, D. IV. No. 3 bl. 130.
Bereiding en eigenschappen van het Aluminium. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 5.
Iets over de zoogenaamde amiden. Ald. 1833, D. XVI. No. 7 bl. 51.
Bijzondere werking van de zoutzure ammonia op de azijnzure soda. Ald. 1838, D. IX. No. 1 bl. 5.
Iets betrekkelijk het appelzuur. Ald. 1834, D. VII. No. 6 bl. 304.
Over het aqua phagadenica. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 231.
Eenige scheikundige bijdragen nopens argylla, hydrargyrum, lapis infernalis, manas ammoniae et murias hydrargyri. Ald. 1831, D. XII. No. 8 bl. 69.
Een merkwaardig verschijnsel betrekkelijk het arsenik-zuur. Ald. 1833, D. XV. No. 3 bl. 148.
Bereiding van een zeer sterke azijn. Ald. 1826, D. II. No. 4 bl. 233.
Iets over den in 48 uren bereiden azijn. Ald. 1832, D. XIII. No. 4 bl. 1.
Over de werking van de zoutstof bij eene door zwaveligzuur belette azijngesting. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VIII. No. 2 bl. 64.
Over Dobbereiner's azijnlamp. Ald. 1827, No. 3 bl. 262.
Bereiding van het azijnzuur-ammoniak. Ald. 1827, D. III. No. 5. bl. 262.
Zeer geschikt middel om het onzijdig azijnzuur lood van het onder-azijn-zuur lood te herkennen. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 238.
Azijnzuur lood voor een zesde met zuur verzadigd. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 11.
| |
| |
Over het azijnzuur lood en lood-oxyde. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VIII. No. 2 bl. 75.
Bereiding van den balsamum opodeldoch. Ald. 1827, D. III. No. 3 bl. 244.
Bereiding van eenen doorschijnenden balsamum opodeldoch, welke bijna ongekleurd is, en door ouderdom niet troebel wordt. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 1.
Iets betrekkelijk het benzoëzuur. Ald. 1834, D. XVII. No. 6 bl. 305. N. Scheik. enz. 1835, D. I. October bl. 122.
Bereiding van een salpeter-zuur bismuth, hetwelk een aanzienlijk praecipitaat levert. Ald. 1832, D. XIII. No. 5 bl. 243.
Bi-sulphuretum ferri en bi-sulphuretum stanni, Ald. 1834, D. XVII. No. 5 bl. 255.
Bi-sur-sulphas sodae. Ald. 1832, D. XIII. No. 5 hl. 246.
Over de bleeking van het was door de zoutstof. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 255.
Over de voortteeling der bloedzuigers. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 70.
Middel om gezogen hebbende bloedzuigers van derzelver bloed te ontlasten en ten gebruik weder geschikt te maken. Ald. 1328, D. V. No. 1 bl. 21.
Over den borax als een huid blank makend middel. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 252.
Variëteit van den borax. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 19.
Iets over het borax-zuur. Ald. 1834, D. XVII. No. 3 bl. 142.
Over de werking van den brandewijn op den azijn. Medegedeeld door B. Meylink, 1829, D. VIII. No. 2 bl. 61.
Over het bromium, zonder aether. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 64.
Middel om al het bromium uit de zout-loog te verkrijgen. Ald. 1826, D. III. No. 2 bl. 59.
Over de vooronderstelde gelijktijdige verbinding van het bromium met het indo-chlorium. Ald. 1826, D. III. No. 2 bl. 64.
Iets over de ontleding van met bromium bezwangerden aether door kalk of bitteraarde. Ald. 1828, D. V. No. 5 bl. 242.
Over de bijtendmaking der potasch. Ald. 1826, D. III. No. 1 bl. 466.
Over de aanwezigheid van olie in den bast en den wortel van den calamus aromaticus. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 259.
Over, door deszelfs vlugheid zeer merkwaardig chloruretum manganesium. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 241.
Bereiding van cinnaber langs den natten weg. Ald. 1833, D. XVI. No. 7 bl. 16.
Beschrijving van eenen colorimeter en hoe men denzelven gebruiken moet. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 149.
Bereiding en uitwerkselen van de conine. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 144.
| |
| |
Ontdekking van een nieuw alcaloide (cynapin). Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 135.
Over de Cyodine. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 16.
Nieuw voorschrift ter bereiding van het deutoxydumbarii. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 246.
Voordeelige bereiding van het donderzilver. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 62.
Over de dracine. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 16.
Een blaauw gekleurd vocht, zich ontlastende uit de wonden, veroorzaakt door empl. cantharid. Ald. 1832, D. XIII. No. 1 bl. 4.
Over de gallas chinici. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 14.
Nieuw voorschrift ter bereiding van het galnotenzuur. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 251.
Gas-carbonico-sulphuratum. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 129.
Aanmerkingen over de verschijnselen van het galvanismus of de dierlijke electriciteit, in Nieuwe Scheik. Bibl., 1800, D. III. bl. 31.
Over de werking van goud op zilver, in Verh. d. Maats. v. 't Nut van 't Alg., 1833, D. XVI. No. 10 bl. 205.
Goud-zouten, in Scheik. enz., 1830, D. IX. No. 6 bl. 393.
Zuivering van den honing. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 129.
Iets over de vorming van den hout-azijn. Ald. 1830, D. X. No. 11 bl. 241.
Over het hydraat van carbonato-sub-carbonas ammoniae. Ald. 1834, D. XVII. No. 1 bl. 2.
Bereiding van de hydriödas potassae. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 2.
Bereiding van hydrogenium sulpharatum, hetwelk niet tot het minste vrij-waterstof bevat. Ald. 1827, D. III. No. 6 bl. 299.
Over het hypo-sulphis zinci. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. V. No. 1 bl. 3.
Middel om de blaauwe kleurstof te bepalen, welke de in den handel voorkomende indigo bezit. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 243.
Over de werking van het iödium op het acidum fluo-soleoieum. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 133.
Iöduretum arsenici. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 137.
Iöduretum hydrargyri nativum, in Amerika gevonden. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 11.
Over het geel iöduretum potassii te ontkleuren. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 130.
Iets over de bereiding van het poeder van James. Ald. 1832, D. XIII. No. 1 bl. 5.
Scheikundige waarnemingen bevattende: een scheikundig onderzoek van jenever; over de werking van zuurstof op indigo; bereiding van oliemakend gas; de werking van kool op eene
| |
| |
oplossing van potasch en azijnzuur; over kermes minerale en kwikzalf. Ald. 1832, D. XIII. No. 4 bl. 181.
Over de werking van den over-phosphorzuren kalk op rood koper. Ald. 1835, D. XV. No. 3 bl. 147.
Waarneming omtrent de verbinding van overzuurden zoutzuren kalk, met phosphorzure ammoniak. Ald. 1836, D. II. No. 4 bl. 231.
Over de bereiding van den zoutstofhoudenden kalk en zoutstofhoudende soda. Ald. 1827, D. III. No. 5. bl. 271.
Iets over het zwavelzuur-kalk-hydraat, in N. Scheik. enz., 1837, D. II. Maart bl. 123.
Over de kamfer-olie, in Scheik. enz., 1831, D. XI. No. 5.
Eenige scheikundige bijdragen over kamfer-olie, over de verandering van zuringzure aether en mieren-aether, over twee nieuwe pyrophori enz. Ald. 1833, D. XV. No. 5 bl. 249.
Over de aanwezigheid der kelpstof in levende dieren. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 254.
Over eene nieuwe verbinding der kelpstof. Ald. 1826, D. II. No. 6 bl. 319.
Over eenen nieuwen verzuringsgraad van de kelpstof. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 130.
Iets met betrekking der ontleding van het kelpstofhoudend potasch-metaal, door zwavelzuur-koper oxyde. Ald. 1828, D. V. No. 5 bl. 243.
Over een ontkleurd kelpstof-tinctuur. Ald. 1831, D. XI. No. 1 bl. 20.
Iets over de bereiding der kermes minerale. Ald. 1834, D. XVII. No. 3.
Over de kermes-minerale. Ald. 1830, D. IV. No. 4 bl. 167; 1831, D. XI. No. 3 bl. 119, No. 5 bl. 245; 1832, D. XIII. No. 5. bl. 241; 1834, D. XVII. No. 4 bl. 197; N. Scheik. enz., 1838, D. III. Junij bl. 80.
Nog iets over de bereiding van het koolstofoxyde. Ald. 1833, D. XV. No. 4 bl. 198.
Over de vloeibaarmaking van het koolstofzuurgas. Ald. 1834, D. XVIII. No. 7 bl. 3.
Iets over het zwavelzuur koper. Ald. 1834, D. XVII. No. 8 bl. 145.
Eenige belangrijke waarnemingen betrekkelijk den invloed der koude op verschillende bereidingen. Ald. 1830, D. IX. No. 2 bl. 93.
Iets over den aard der in zeer ouden wijn gevondene kristallen. Ald. 1830, D. X. No. 7 bl. 4.
Middel om de in water moeijelijk oplosbaar zijnde ligchamen te kristalliseren. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 261.
Iets over de kunst-kamfer. Ald. 1830, D. IX. No. 2 bl. 100.
Over de werking van het kwik op het arsenik-metaal. Ald. 1831, D. XII. No. 9 bl. 123.
| |
| |
Over de bevriezing van het kwik. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 128.
Iets over het zoutzuurkwik, in Scheik. enz., 1835, D. I. October bl. 124.
Bereiding van het zwavelzuur kwikoxyde, in Scheik. enz., 1832, D. XIII. No. 5 bl. 244.
Vorming van de kwik-salpeter en kamfer-aether, in N. Scheik. enz., 1837, D. II. Maart bl. 122.
Bereiding van het lactucarium, in Scheik. enz., 1828, D. V. No. 3 bl. 145.
Bereiding van een laudanum liquidum zonder noacotine. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 250.
Een nieuw scheikundig zamengesteld ligchaam. Ald. 1826, D. II. No. 6 bl. 322.
Iets over den aard der georganiseerde ligchamen. Ald. 1830, D. X. No. 10 bl. 183.
Iets aangaande de hygrometische werking van eenige plantaardige ligchamen en van de dierlijke blaas. Ald. 1831, D. XI. No. 5 bl. 239.
Over de nederploffing van het lood door zwavelzuur en zwavelzure zouten, en de oplosbaarheid van het zwavelzure lood bij eenige ligchamen. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 15.
Over de werking, welke het water bij de bereiding der loodpleister uitoefent. Ald. 1823, D. II. No. 4 bl. 231.
Over de luchtsteen, in N. Scheik. enz., 1835, D. I. October bl. 123.
Bereiding van het manganesas potassae, in Scheik. enz., 1835, D. XVI. No. 7 bl. 15.
Bereiding van het meconas argenti, in N. Scheik. enz., 1836, D. I. Junij bl. 309.
Iets over het mecomium-zuur, in Scheik. enz. 1834, D. XVII. No. 3 bl. 146.
Gemakkelijke bereiding van het meconiumzuur, en middel om een zeer kleine hoeveelheid heulsap te ontdekken. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 269.
Iets betrekkelijk het mercurius praecipitatus albus. Ald. 1830, D. IX. No. 6 bl. 287.
Ontdekking van drie nieuwe metalen in de platina van het Ural-gebergte. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 135.
Iets over eenige mierenzure zouten. Ald. 1830, D. IX. No. 7 bl. 9.
Iets aangaande de bereiding van den murias hydrargyro-ammoniacale. Ald. 1844, D. XVII. No. 3 bl. 144.
Over eene nieuwe verbinding der naphtaline. Ald. 1828, D. II. No. 6 bl. 321.
Zeer geschikt kenteeken om de narcotine van de morphine te onderscheiden. Ald. 1828, D. V. No. bl. 20.
Eenige eigenaardige bijzonderheden, betrekkelijk verschillende
| |
| |
soorten van nevel, uit het Fr. door B. Meylink. Zutphen 1830, 8o.
Over de gelijktijdige bereiding van de nitras strychnine en de nitras brucine, in Scheik. enz., 1828, D. V. No. 1 bl. 12.
Over het oleum sinapi. Ald. 1833, D. VI. No. 10 bl. 201.
Iets betrekkelijk de verbranding van het oliemakend gas. Ald. 1130, D. X. No. 8. bl. 63.
Over de opperhuid (epiderme) van den berkenboom, en over het gebruik dat van dezelve kan gemaakt worden. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 21.
Bereiding van een volkomen zuiver oxydum zinci. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 246.
Bijzondere kristallisatie van de platina. Ald. 1834, D. IX. No. 6 bl. 298.
Iets betreffende de phosphor. Ald. 1831, D. IX. No. 1 bl. 6.
Iets over de herstelling van den phosphor uit den dubbel over-phosphorzuren kalk (bi-sur-phosphate de chaux). Ald. 1830, D. X. No. 7 bl 1.
Iets over het brandig phosphorzunr. Ald. 1830, D. X. No. 10 bl. 185.
Middel om planten, welke, doordien zij te lang uit den grond zijn geweest verflensd zijn, weder frisch te maken. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 25.
Ontploffende platina. Ald. 1830, D. IV. No. 6 bl. 295.
Nog iets over het gebruik dat Dobbereiner van het platina maakt. Ald. 1827, D. III. No. 3 bl. 126.
Over het smeedbaar maken van platina. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 5 bl. 253.
Platina-spons. Ald. 1827, D. III. No. 3 bl. 127.
Over een bijzondere soort van zwavelzure potasch. Ald. 1828, D. V. No. 1 bl. 9.
Verbeterd voorschrift ter bereiding van het potasch metaal. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 259.
Purper van Cassius. Ald. 1833, D. XVI. No. 7.
Iets over den pyrophorus. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 6 bl. 199.
Een nieuw pyrophoor, zonder vuur bereid. Ald. 1830, D. IX. No. 6 bl. 292.
Middel om te bepalen hoeveel quinine verschillende kina-soorten bevatten en gemakkelijke wijze om kinazure quinine en cinchinine zouten te verkrijgen. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 73.
Iets over de kleursverandering van den rabarber, door vermenging met kreeftsoogen. Ald. 1830, D. X No. 7 bl. 13.
Verhandeling over het rhus radicans. Naar het Fransch, in Nieuwe Vaderl. Bibliotheek van Wetenschap, Kunst en Smaak. 1802, D. VI. St. 2 bl. 70, 106.
Rottekruiddamp werkt niet doodelijk, in N. Scheik. enz., 1835, D. I. October bl. 125.
| |
| |
Over den waren aard der rottekruid kristallen, in Scheik. enz., 1826, D. II. No. 6 bl. 317.
Verandering van de salicine in een nieuwe soort van benzoëradikaal, in N. Scheik. enz., 1838, D. III. Junij bl. 78.
Bereiding der salicine uit salix alba, in Scheik. enz., 1834, D. XVII. No. 3 bl. 147.
Nieuwe voorschrift ter bereiding van den salpeterig-aether. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 266.
Wederkeerige werking van het salpeterig zuur en het ammoniak. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 126.
Een zeer gevoelig herkenmiddel voor het salpeterzuur. Ald. 1827, D. V. No. 2 bl. 68.
Iets over het salpeterzuur, in N. Scheik. enz., 1835, D. I. April bl. 33, Julij bl. 105.
Opmerkelijk verschijnsel bij de overhaling eens mengsels van salpeterzure potasch, over bruinsteen-oxyde en zwavelzuur, in Scheik. enz., 1834, D. XVIII. No. 9 bl. 122.
Wederkeerige werking van de salpeterzure potasch en het zoutzuur ammoniak. Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 123.
Bewaring van zure sappen. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 65.
Herstelling van het selenigzuur in selenium, door metalen. Ald. 1827, D. IV. No. 5 bl. 248.
Nienwe graad van verzuring van het selenium. Ald. 1827, Ald. 1827, D. IV. No. 3 bl. 138.
Iets aangaande de bereiding van selenium-stikstof. Ald. 1834, D. XVII. No. 6 bl. 308.
Bereiding van siroop uit aardappelenmeel. Ald. 1834, D. XVII. No. 3 bl. 148.
Eene nieuwe stof in de inlandsche slaapbollen. Ald. 1827, D. IV. No. 2. bl. 69.
Over de kristalvormige stof uit den smeerwortel (symphytum officinale). Ald. 1828, D. V, No. 1 bl. 18.
Over de bereiding van de onzijdige koolstofzuur soda. Ald. 1830, D. X. No. 10 bl. 187.
Voordeelige bereiding van den spiesglans koning, in N. Scheik. enz., 1835, D. I. October bl. 125.
Bijzonder verschijnsel bij de bereiding van den spiritus nitri dulcis. Ald. 1833, D. XVI. No. 7 bl. 14.
Bereiding van zuivere stikstof. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 243.
Over eenige stikstof-verbindingen. Ald. 1834, D. XVII. No. 1 bl. 4.
Eene nieuw ontdekte organische stof in den bast des wortels van den appel- en peerboom, in N. Scheik. enz., 1835, D. I. Julij bl. 106, October bl. 121.
Middel ter heldermaking der stropen. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 71.
| |
| |
Ietz over het sub-carbonas ammoniae. Ald. 1833, D. XV. No. 4. bl. 197.
Iets over het zuiverbijtend sublimaat. Ald. 1831, D. IX. No. 1 bl. 19.
Verandering van suikerzuur in wijnsteenzuur, in N. Scheik. 1837, D. II. Maart bl. 121.
Middel om zich van de zuiverheid der sulphas chinini te verzekeren. Ald. 1828, D. V. No. 3. bl. 144.
Iets over het sulphuretum ammoniae hydrogenatum. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VIII. No. 2. bl. 66.
Iets over het gekristalliseerd super-tartras aethereum, in N. Scheik. enz., 1836, D. II. Sept. bl. 38.
Syrupus florum persicorum, in Scheik. enz., 1827, D. IV. No. 2 bl. 67.
Bereiding van syrupus papaveris albi e succo diluto. Ald. 1827, D. IV. No. 2 bl. 61, No. 3. bl. 121.
Over de bereiding van de chridate. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 231.
Iets over het turbithum minerale. Ald. 1831, D. XI. No. 2 bl. 74.
Valeriaan aether, in N. Scheik. enz. 1838, D. III. Junij bl. 84.
Over het gasvormig vloeispath-chromiumzuur, in N. Scheik. 1826, D. II. No. 4 bl. 127.
Over de werking van de warmte op het zink-oxyde, in N. Scheik. 1835, D. I. April bl. 35.
Iets over het in verdunde lucht bevrozen water, in Scheik. 1832, D. XIII. No. 5. bl. 245.
Over Dobbereiners zuiver water-stof. Ald. 1827, D. III. No. 3 bl. 125.
Onderzoek der zoete wijn-olie. Ald. 1826, D. II. No. 6 bl. 320.
Raffinering van den wijnsteen-room in Italie. Ald. 1827, D. III. No. 5 bl. 253.
Iets over het wijnsteenzuur. Ald. 1834, D. XVIII. No. 8 bl. 61.
Daarstelling van het wijnsteenzure spiesglans. Ald. 1830, D. X. No. 10 bl. 181.
Nog iets over den vasten staat van het ijs in het luchtledige. Ald. 1833, D. XV. No. 3 bl. 140.
Eene nieuwe verbinding van het ijzer met goud. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 5 bl. 255.
Scheikundige waarnemingen wegens de verbranding van ijzer. Ald. 1832, D. XIII. No. 2 bl. 71.
Over de vorming van een bijzonder ijzerzout. Ald. 1826, D. II. No. 6 bl. 318.
Eenvoudige wijze om zetsels te droogen. Ald. 1834, D. XVII. No. 4 bl. 199.
| |
| |
Over de werking der zink op het acidum sulphuricum absolutum. Ald. 1830, D. X. No. 8 bl. 61.
Over de werking van het zout, bij de zoogenaamde inzouting van verschillende ligchamen. Ald. 1831, D. XI. No. 1 bl. 17.
Over een bijzondere soort van zout-aether, in N. Scheik. 1836, D. II. September bl. 86.
Nieuwe bereidingswijze der zout-aether, in Scheik. enz., 1833, D. XV. No. 4 bl. 198.
Over eenige verbindingen van de zoutstof. Ald. 1827, D. III. No. 3 bl. 119.
Over de ontleding der onzijdige koolstofzure zouten door gezwaveld waterstofgas. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 5 bl. 258.
Over de werking der zoutstof op den vloeispaatzuren kalk. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII No. 2 bl. 76.
Over den invloed van de zoutstof op den alcohol. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. III. No. 2 bl. 76.
Bereiding van den zoutstof aether, en eenige opmerkingen over de aethers in het algemeen. Ald. 1827, D. IV. No. 1 bl. 25.
Over het zoutstof-hydraat. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 1 bl. 2, No. 2 bl. 74.
Iets betrekkelijk het zoutzuur. Ald. 1830, D. IX. No. 1 bl. 7.
Bijzondere uitwerkselen, welke de minerale zuren, onder zekere omstandigheden, bij het koper veroorzaken. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 143.
Iets over de vette zuren. Ald. 1834, D. XVII. No. 4 bl. 201.
Iets betrekkelijk de zurig-aether. Ald. 1834, D. XVII. No. 6 bl. 301.
Over de oplossing der onder-zoutstofhoudende zwavel in onzijdig zoutstofhoudend en over-zoutstofhoudend arsenik. Ald. 1831, D. XI, No. 1 bl. 15.
Over het gestold zwaveligzuur. Medegedeeld door B. Meylink. Ald. 1829, D. VII. No. 1 bl. 1.
Werking van het zwaveligzuur-gas op het halfwatervrij zwavelzuur, in N. Scheik. enz. 1837, D. II. Maart bl. 122.
Over de werking van het zwavelzuur op den alcohol, in Scheik. enz., 1827, D. III. No. 4 bl. 197.
Over de verandering die plaats hebben door de werking van het zwavelzuur op den alcohol. Ald. 1828, D. V. No. 3 bl. 141.
Over de werking van het zwavelzuur, op een mengsel van arsenikoxyde en zoutzure soda. Ald. 1831, D. XII No. 9 bl. 121.
Watervrij onzijdig zwavelzuur ammoniak. Ald. 1827, D. III. No. 3. bl. 127.
| |
| |
Zijn zoon Louis Augustus Ferdinand was generaal in Belgische dienst, zijn broeder Theodore een beroemd regtsgeleerde.
Zie B. Meylink, Levensb. van wijlen den Hoogl. J.B. Mons, door B. Meyling in Kunst- en Letterb. 1846, D. II. bl. 196, 202, D. II. 218; Holtrop, Bibl. Med. ac Chir. 232, seqq.; Liebig, Hist. philosophique der progrès de la physique, T. IV. p. 173; L.A.J. Quetelet, Notice historique sur S.B.v.M. Brux. 1843 12o; J.S. Stas, Notice historique sur S.B.v.M. Brux. 1843 8o. Annaaire de l'Acad. Royal de Brux. 1843 p. 177 A. Porteau, Notice nécrol. et huistorisq. sur Mr. v.M. Annales de la Société d' Horticult. de Paris T. XXI, p. 282; Le Livre d'or de l'ordre de Leopold, T. II. p. 356, l'Horiticulteur Belge T. II. p. 201; Nouv. Diss. Génér. |
|