De hoogbaljuw Gaspar van Vosbergen, die uitdrukkelijk van 't verdrag was uitgesloten, werd nagespoord, gevat en voor Mondragon gebragt. Deze Vosbergen had zich, gedurende dit beleg, met eenige andere stedelingen, in 't Spaansche leger, dat er voorlag, vervoegd, met last, zoo als zij voorgaven, de stad bij verdrag over te geven, niet evenwel zonder er eenige oorlogschepen in te begrijpen, met welker bevelhebbers zij vooraf moesten spreken, weshalven zij vrijgeleide derwaarts verzochten, doch zij hadden het tegendeel bewerkt, de scheepsoversten aanwijzing gedaan welke dijken, ter beveiliging der stad moesten doorgestoken worden en seinen tot wederzijdsche correspondentie beraamd. Geen wonder dat Vosbergen na 't overgaan van Zierikzee het ergste vreesde, doch Mondragon schonk hem edelmoedig vergiffenis. Kort daarna had Mondragon veel moeite met het Spaansche krijgsvolk dat wel twee en twintig maanden soldij ten achteren was en met dreigende woorden betaling eischte. Meer dan eens bragt hij hen met klem van woorden en een achtbaar gelaat tot bedaren, doch op den duur kon hij hen daardoor niet in bedwang houden. Men omsingelde zijn herberg en dreigde hem met den dood. Moedig begaf hij zich in het midden der muitelingen, ontblootte zijne borst en bood aan kogels en spietsen er op te ontvangen om alzoo met zijn bloed eene soldij te betalen, die hij noch betalen kon, noch hij - maar wel de koning - schuldig was. Dit was genoeg om hen met schaamte te doen vertrekken.
In 1579 bevond zich Mondragon voor Maastricht en bevorderde de bemagtiging dier stad. Minder gelukkig slaagde hij vijf jaren later in zijn aanslag op Lillo. Na een beleg van ruim drie weken geen kans ziende om iets van belang te verrigten, brak hij met zijne knechten op, alleen eenige huizen bezet latende. Deze teleurstelling belette hem niet van tijd tot tijd een kans te wagen. In 1591 heroverde hij de sterkten rondom Hulst; vier jaren later noodzaakte hij Maurits het beleg van Grol op te breken, ging vervolgens Philips van Nassau met zijn gansche ruiterij te keer, bragt ze in wanorde en joeg ze op de vlugt. Deze was zijn laatste veldtogt. Hij had nu de ouderdom van 92 jaren bereikt en overleed 3 Jan. 1596 op het kasteel van Antwerpen, van welke stad hij burgvoogd was. Op zijn lijksteen las men in gluden letters zijn grafschrift. Hij huwde Guilielme de Chastelet.
Zie Reyd, Ned. Gesch. B. I. bl. 9; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. P. II. p. 454, 833, T. II. P. II. p. 161, 162, 182, 185, 116, 203, 204, 217, 219, 272, 283, 290, 263, 300, 306, 321, 334, 335, 441, 475, 558; Epp. Viglii ab Aytta XLVIII. p. 16; Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 292, 391, 440, 608; Bor, Ned. Hist., B. VIII. bl. 88 (597), B. IX. bl. 73, 187,