[Johannes Conradus Monaeus]
MONAEUS (Johannes Conradus), werd te Creuznach, waar zijn vader rector aan het gymnasium was, geboren. Hier ontving hij zijn eerste opvoeding, en bekwaamde zich verder te Neubaus. Met de verwoesting van den Paltz verliep ook de school dezer plaats. Hij begaf zich naar Marburg, waar hij de lessen van Rudolph Coclenius, Ceorge Cruciger, Herman Vulteus, Ant. Matthaeus en anderen bijwoonde. Voor het voleindigen zijner studien was hij gedwongen naar Bremen te wijken. Hij vond in Matthaeus Martinius een maecenas en vriend, door wiens bemiddeling hij in staat werd gesteld een groote reis door verschillende landen te ondernemen. Hij deed die als Mentor van den jeugdige Rudolf Willem von Innhausen und Kniphausen van Lutzborg, later curator der Groningsche akademie en afgevaardigde ter Staten-Generaal. Zij doorreisden Frankrijk, Zwitserland, Italie, Engeland; inmiddels had Landgraaf Frederik van Hessen zich ook bij hen aangesloten. Kort na zijn terugkeer in 1642 werd hij hoogleeraar in de regten te Rinteln en den 7 Februarij van het volgend jaar doctor in de regten. Den 11 April 1645 zag hij zich in de plaats van Lange tot hoogleeraar in de regten te Groningen benoemd. Men mogt hem niet lang behouden. Hij overleed reeds 12 Junij 1648. Met zijne weduwe Anna Catharina Wipperman liet hij twee dochters na, een derde zag eerst het levenslicht na zijn dood. De op hem door prof. Steinbergen gehouden lijkrede is niet gedrukt.
Zie Effigies et Vitae p. 198-203; Progr. Inaug. van 1645; Progr. funeb.; Muntinghe, Acta Sec. p.; Gedenkb. v. Gron. bl. 32, 33; Muller, Cat. v. portr.