In weerwil zijner groote kunde en de ervaring, door hem al spoedig in de betrekking van tijdelijk geneesheer bij het groot militair hospitaal en van stads doctor opgezameld, vond hij daar slechts weinig praktijk, ‘ten deele misschien wel, omdat hij geheel vreemd was aan alles wat in de verte slechts naar kunstenarijen of kwakzalverij zweemt.’ In 1827 besloot hij naar Arnhem te verhuizen, waar op dit oogenblik behoefte was aan geneeskundige hulp. Ook daar werd hij stadsgeneesheer en zag zich al spoedig met het vertrouwen van velen vereerd, zoodat hij eene uitgebreide praktijk verkreeg. In de laatste jaren van zijn leven nam zijne gezondheid zeer af en hij bezweek den 16 Junij 1843.
Jaren lang stond hij aan het hoofd der geneeskundige Commissie van Gelderland en was ook in die betrekking met ijver en trouw werkzaam. Van zijnen wetenschappelijken arbeid bood hij het publiek menige vrucht aan. Zijne Dissertatie handelde over de Theoria sic dicta incitationis (1806). In 1815 gaf hij te Amsterdam in het licht: Proeve eener theorie van de werking der Contagio acuta op het menschelijk ligchaam, en de behandeling der daaruit voortvloeijende ziekten, 8o., in 1819 Het Zeebad of overzigt over den oorsprong en de nuttigheid der baden, gr. 8o., door zijnen vriend G. Swartendijk Stierling met een aanhangsel over de Zeebad-inrigting te Scheveningen. Van 1821-1823 verscheen te Amsterdam in 3 deelen zijn Handboek tot de leer der teekenen van gezondheid en ziekte, waarvan in 1826 een 2de druk met Aanhangsel verscheen.
Voorts verschenen:
Brieven over het Scheveninger Zeebad, ten nutte van lijders, half-lijders en niet-lijders. Met afbeeldingen. Amst. 1824, 8o.
Leerboek der geregtelijke geneeskunde. Amst. 1826, 3 dn. gr. 8o.
Beknopte beschrijving van den Aziatischen braakloop. Amst. 1832, gr. 8o.
Een aantal stukken van zijne hand vindt men in het Practisch tijdschrift voor de geneeskunde in al haren omvang van 1821-1843, terwijl hij nog in dit laatstgemelde jaar een Tijdschrift voor de Staatsgeneeskunde uitgaf, waarvan twee stukken in het licht verschenen, zijne verdienste werden door verschillende binnen en buitenlandsche geleerde genootschappen erkend.
Zie Kunst- en Letterb. 1843, D. II. bl. 1; Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 231, 232; van Cleef, Alph. naaml.; Brans, Naamreg.