Theologische kundigheden was gewoon in zijn leerredenen te drijven: ‘dat de geloovigen ten aanzien van de regtvaardiging niet alleen, maar ook ten aanzien der heiliging in Christus volmaakt waren; dat zij volmaakte onderhouders der wet van God waren, dewijl Christus voor hun de wet volmaaktelijk had onderhouden.’ Deze leer, die een lijdelijk christendom bevorderde, ergerde Kluit zóó, dat hij zich verpligt gevoelde er kennis van te geven aan de deputaten der klassis van Schouwen en Duiveland, doch de klassis verklaarde hem, na zijn kerkeraad gehoord te hebben, regtzinnig, en ontzegde van der Kluit en de klagende ledematen allen verdere eisch.
Zie Neerl. Jaarb. 1757, bl. 128, 162; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk, D. III. bl. 605, 605 en Aanteek. (830 en volgg.); Brans, Kerk. Reg. bl. 137; Kralingiana I, bl. 35.