Gedurende deze jaren nam hij achtervolgens deel aan den veldtogt in België (1794), in Duitschland (1795), en aan de expeditie bij Texel (in 1797). Niettegenstaande de daarbij doorgestane vermoeijenissen en hoogst menigvuldige diensten, vond Mohr echter nog vrije uren, om zijne medische studiën verder voort te zetten, en begaf zich naar Leyden, waar hij, den 5 Mei 1798, den graad van med. doctor verwierf.
Na het bijwonen van den veldtogt in Noord-Holland (1799) werd Mohr, den 25 October 1800, bij het regement Saksen-Gotha geplaatst, en wij vinden hem daarmêe in 1805 in Oostenrijk, waar hij aan alle bewegingen en affaires van dat korps een werkzaam deel nam. In 1806 bij het 13 Bat. Linie-infanterie geplaatst, woonde hij daarmede de bestorming bij van Straalsund. Te dier gelegenheid vond Mohr, in eene der straten, het lijk liggen van den bij de hardnekkige verdediging dezer stad gesneuvelden Pruissischen Majoor Schill, wiens naam in de krijgsgeschiedenis van dien tijd een zeer belangrijke plaats bekleedt. Getroffen door het heldhaftig uiteinde van dezen dapperen soldaat, en door de hoogst karakteritieke uitdrukking van 's mans gelaat, amputeerde Mohr het hoofd van den romp, en zond dit aan Prof. Brugmans.
Geruimen tijd vertoefde Mohr te Straatsund, was daar belast met de zorg voor de gekweste Denen, en verwierf zich hierdoor de warmste goedkeuring der Gouvernements-Commissie, die hem dan ook, bij vertrek uit de stad, plegtig werd betuigd.
In 1809 en 1810 ontmoeten wij Mohr in Zeeland en in 1811 als Chirurgijn-Majoor bij het hospitaal te Leeuwarden. Hier was hij weder in een zeer uitgebreiden werkkring geplaatst, toen hij onverwachts bevel kreeg om, met een regement Poolschen lanciers naar Spanje te vertrekken. Mohr gevoelde zich echter te Leeuwarden zoo gelukkig, dat hij, die reeds zoo vele gevaarlijke en vermoeijende togten had mede gemaakt, niet kon besluiten aan dien roep gevolg te geven. Hij vroeg derhalve, doch zonder gevolg, zijn eervol ontslag uit de dienst, het Gouvernement toch begreep zulk een verdienstelijk lid van het leger niet te mogen verliezen. Het ontslag werd Mohr geweigerd en hem tevens vergunning verleend zijn standplaats te Leeuwarden te behouden. In 1814 voorloopig aan het hospitaal te Breda geplaatst, verwisselde hij dit spoedig met dat van Maastricht. Tijdelijk schijnt hij echter ook dit garnizoen verlaten te hebben, en bij den veldslag van Waterloo tegenwoordig te zijn geweest. Daar toch verleende hij zijne medische zorg aan honderden gekwetste Pruissen. De toekenning van het algemeene eereteeken, vergezeld van een vleijende aanschrijving uit Berlijn, beloonde Mohr voor zijne belangrijke diensten. Dit eereteeken in de beroemde dagen van 1813, 1814 en 1815 voor uitstekende daden geschonken,