[Adriaan Abrahamz. van Moerbeek]
MOERBEEK (Adriaan Abrahamz. van), godgeleerde, taal- en letterkundige, was in de tweede helft der 18e eeuw predikant bij de doopsgezinde gemeente te Dordrecht.
Hij gaf in het licht: de
Hoogd. Spraakmeester van Prof. J.C. Gottsched, uit het Nederduitsch van E. Zeydelaar, en voorts met zeer veel bijvoesels vermeerderd. Dordrecht 1787, 2e. dr.
M. Kramer, Nieuw Woordenboek der Nederlandsche en Hoogd. Taal, overgezien, gezuiverd en vermeerderd door A.A.M. Leipzig 1768, 2 dn. 3e dr., 4e dr. Ibid. 1787, 4o.
M. Kramer, Niederdeutsche oder Holländische Grammatik, nebit einer alphabetischeu Vorstellung, meist allen Holländischen Grund-und Stamwörter, von A.A. von Moerbeek, vermehret und verbessert. Leipzig 1774, 8o.
Neue Vollkommene Holländische Sprachlehre. Leipz. 1791, kl. 8o. Neue Aufl. 1804.
Ook zette hij uit het Hoogduitsch over:
Uitvoerige verhandeling over voornaame stukken uit de vroegere en laatere Historie der Ketteren, door Joh. Laur. van Mosheim, volgens den tweeden druk. Utr. 1776, 2 dn.
De wederleggende Godgeleerdheid naar de voorleezingen van J.L. Mosheim. Utr. 1771, 2 dn.
Woordeboek des N.T. ter opheldering der Christel. leer, door W.A. Feller.
Zie Rotermund; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 375, 376; Arrenberg, Naamr. bl. 357; Cat. d. Bibl. van Nederl. Letterk.; D. I. bl. 115, 128, D. III. bl. 65; Vad. Letteroef., 1787, D. I. bl. 180.