[Anna Maria Moens]
MOENS (Anna Maria), geboren 31 Augustus 1777 te Hoorn, gestorven 10 Maart 1832 te Ede. Zij had in de ouderlijke woning als kind welvaart en vreugde gekend, maar ondervond dat het aardsch geluk, vol wisselvalligheen geen heil kan geven. De storm der omwentelingen verwoestte de welvaart des huizes, maar deed in de dochter de schoonste vruchten van zelfverloochening en geloof tot rijpheid komen. De Voorzienigheid bragt haar langs dien weg tot de vervulling van den zoetsten droom harer vroege kindsheid, zich te mogen wijden aan de opvoeding van de jeugd. Op twintigjarige leeftijd zag zij zich reeds met zilver bekroond, door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, voor eene verhandeling over het godsdienstig en zedelijk bestaan van Jezus, gelijk zij later voor haar zedekundig schoolboek het goud ontving. Nadat zij 14 jaren lang aan een klein getal van kweekelingen hare krachten had gewijd, zag zij zich in 1817 een grooter werkkring ontsloten. Het buitengoed Kernheim te Ede was van toen aan de plaats waar zij als eene moeder woonde en werkte aan de vorming van kinderen, die haar met buitengewone liefde aankleefden en hare gedachtenis wilden in eere houden, ook door het plaatsen van een gedenkteeken op haar graf. Zij was bloedverwant en vriendin van hare naamgenoot Petronella Moens.
Behalve eenige stukjes in de Kleine Dichterlijke Handschriften, gaf zij in het licht:
Dichterlijke bespiegelingen over Gods voorzienigheid, den dood, het graf, de opstanding en andere Zedelijke onderwerpen. Amst. 1795, gr. 8o.
Iets ter Gedachtenis van J.C. Lavater. Gron. 1804, gr. 8o.
Tafereelen van eene Christelijke opvoeding. Amst. 1822, kl. 8o. m. pl.
Dichterlijke proeve over de Vriendschap en het wederzien onzer vrienden in de eeuwigheid, beide rijmeloos, waarbij ten slotte gevoegd is eene Cantate: Het uitzigt der Vriendschap. Amst. 1802.
Zie Petr. Moens door Warnsinck en Zimmerman, bl. 107; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Kunst- en Letterb. 1832, D. I. bl. 179, 1834, D. I. bl. 34; Bennink Janssonius, Geschied. van het Kerkgez. der Herv. Gem. in Nederl., D. I. bl. 286, 287.