Onmiddelijk wachtte hem de strijd in de residentie Cheribon. Den 29 Augustus 1818 werd hij bevorderd tot kapitein. Den geheelen vijfjarigen oorlog op Java van 1825-1830 woonde hij bij als kolonne-kommandant. Twee wonden werden hem in 1827 door den vijand toegebragt, maar ook twee onderscheidingsteekenen vielen hem in 1828 te beurt, want hij werd benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde van de 4e en 3e klasse. Bovendien was hij een jaar vroeger reeds bevorderd tot majoor. Ook Sumatra was het tooneel van zijnen moed. In 1831 en 1832 nam hij, als civiel en militair gouverneur, westkust van Sumatra, deel aan de bemagtiging van Naras en Katiagan, in 1832 voerde hij eene expeditie aan tegen Djambi, bij Palembang, welke echter, ten gevolge van zijn beleid, tot geene dadelijke vijandelijkheden leidde. In dat zelfde jaar werd hij in Mei bevorderd tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Buitengewone diensten bewees hij bij den aanval op Bondjol en de daarop gevolgde overwinning. Tot belooning werd hij den 3 October 1837 bevorderd tot kolonel. Onder zijne bevelen werden in 1838 de XIII Kotta's veroverd, en in 1840 Baros, Tapoes en Singkel vermeesterd, werd in 1841 de opstand van Batipoe gedempt, en werd in 1844 en 1845 een algemeene aanval op onze Oostelijke grenzen afgeweerd en Soengei Pago bezet. Eervolle onderscheidingen vielen hem voor al deze militaire feiten te beurt. In 1841 werd hij benoemd tot adjudant in buitengewone dienst van den koning en tot kommandear der Militaire Willemsorde, In 1843 werd hem de rang van generaal-majoor toegekend; in Februarij 1849 werd hem voorloopig het kommandement van het Indische legen opgedragen, in afwachting van den door den door den koning benoemden kommandant. In die hoedanigheid vertrok hij naar Bali, en sneuvelde daar als opperbevelhebber der derde Balische expeditie en kommissaris van het gouvernement voor de Balische aangelegenheden bij de verovering van Kasoemba
(25 Mei). Zijn lijk werd naar Batavia gevoerd en aldaar begraven. Er zijn twee monumenten voor hem gesticht, een op zijn graf te Batavia, en één te Padang. Zijn portret in olieverw is aan de Kon. Acad. te Breda.
Men heeft van hem:
Neêrlands souvereiniteit over de schoonste en rijkste gewesten van Sumatra. Amst. 1846.
Zie Biogr. Album van van Sypesteyn, Cornets de Groot, enz. (waar zijn portret, in fol. naar Hoffmeister, gelithogr. door E. Spanier, voorkomt;) Milit. Spect. 1850 2. S. II. bl. 185. 425, 1852, No. 11; Kobus en de Rivecourt. Part. ber.