Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 770]
| |
onder den algemeenen naam van de Fransche kerk bekend stond. Onder den Franschen priester van de Franciscaner orde, den pastoor Carolus Bertinus de Ram, werd Te Mey, na diens overlijden in 1832, tot pastoor aan genoemde kerk aangesteld. Zoowel hier als elders werden in der tijd de r.k. huiskerken in welgeordende bedehuizen herschapen. Ook pastoor Te Mey was vervuld van dat plan ten opzigte van zijne kerk; door zijn onvermoeid streven mogt hij het genoegen smaken eene fraaije kerk in den renaissance-gothischen stijl te stichten, die in 1839 werd ingewijd. Hij leefde voor het heil zijner gemeente, die aan hem innig verknocht was, en voor den luister zijner kerk, waarvoor hij alles veil had. Van hem kon gezegd worden wat van zijnen voorganger is gezegd: hij was een goed en zachtzinnig man, van zijne jeugd af in deugden geoefend. En dat hij niet alleen door zijne gemeente werd hooggeschat bleek nog op den 1 Februarij 1864, toen den waardigen geestelijke zoo vele bewijzen van hartelijke deelneming werden geschonken bij de herinnering aan het tijdvak, dat hij 25 jaren in de geestelijke behoefte der r.k. gevangenen in het militaire detentie-huis enz. voorzien had. Hij overleed te Leyden als pastoor van de parochie van O.L.V. Hemelvaart, 30 Julij 1865, in den ouderdom van 64 jaren.
Zie Leydsche Courant van 3 Augustus 1865. |
|