zijn genomen. Hij gaf ook in 1572 het Manuale Pastorum uit, behelzende eenige voorschriften betreffende de plegtigheden, die bij het bedienen der H. Saeramenten moeten worden in acht genomen, Metsius behartigde wijders, door het ijverig bezoeken van zijn bisdom, de zuiverheid van zeden, regel, tucht en geloofsleer. Ten dien einde bragt hij in de kloosters en geestelijke genootschappen, die in het bisdom bestonden, vele heilzame verordeningen tot stand; zeer bekeud is het bezoek zijns bisdoms, dat hij, met dit doel, in Augustus en September 1572 ondernam. Hij bezocht toen Heusden met de Langstraat en het land van Altena, Woudrichem met de bijliggende plaatsen, alsmede de steden Geertruidenberg, Bommel, Eindhoven en de dorpen in den omtrek. Tot zijne bittere smart vernam hij kort daarna dat een gedeelte van zijn bisdom door de protestantsche krijsmagt was overmeesterd, waar door zijne goede pogingen werden verijdeld en een groote afval van het ketterlijk geloof werd veroorzaakt. Hij woonde in Mei 1574 de provinciale kerkvergadering van Mechelen bij; doch de onlusten des lands veroorloofden hem niet in zijn bisdom een nieuwe kerkvergadering te beleggen, zelfs vond hij zich eenigen tijd daarna genoodzaakt zijne bisschoppelijke stad te verlaten, om, als lid der staten van Brabant, niet in den wederstand der landstaten aan den koning gewikkeld te worden, die den landvoogd, welken deze had aangesteld, om in zijnen naam de Nederlanden te besturen, niet wilden erkennen. Den 24 November 1577 verliet hij 's Bosch en verwijderde hij zich uit zijn bisdom, dat hij door gevolmagtigde priesters liet besturen. Nadat hij zich te Kalkar in het Iand van Kleef, te Keulen en te Trier eenigen tijd had opgehouden, begaf hij zich naar Diest, en vestigde hij zich eindelijk te Namen, over welk bisdom hem paus Gregorius XIII, bij eene breve van den 6 Maart 1579 de zorg opdroeg. Bij dezelfde breve werd
Metsius gemagtigd om ook in de plaatsen van andere bisdommen, die van hunne bisschoppen zouden beroofd zijn, tot nadere voorziening, het bisschoppelijk gezag uit te oefenen. Nadat hij den nieuwen herder des bisdoms van Namen, Franciscus van Wallen-Capelle, had gewijd, verviel hij in eene ziekte, waaraan hij den 18 September 1580 overleed. Men begroef hem in het koor der Cathedrale kerk te Namen onder een grooten zerk, die daar tot het jaar 1751, toen deze kerk vernieuwd werd, is gebleven. Zijn grafschrift luidde:
REVERENDISSIMUS D.
LAURENTIUS METSIUS
EPISCOPUS BUSCODUCENSIS
E PROPRIA SEDE EXUEANS
HIC PIE OBIIT.
MENSIS SEPTEMBRIS DIE XVIII
ANNO MDLXXX.