Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Elie Luzac]LUZAC (Elie), zoon van Elie Luzac, werd den 19 October 1723 te Noordwijk geboren, studeerde te Leyden, onder Hemsterhuis, Musschenbroek en Lulofs. Deze beroemde Hoogleeraren vereerden hem weldra met hunne bijzondere vriendschap en zonder twijfel moet men voornamelijk in den invloed, dien zij op hem uitoefenden, de oorzaak zoeken dier geregelde geestwending, der strenge naauwkeurigheid van redeneren, welke in al zijne werken doorstralen, en hem toen reeds het wijsgeerig stelsel met vuur deden omhelzen dat Wolff op de grondslagen, door den grooten Leibnitz gelegd, in Duitschland gevestigd had. Na het verlaten der Akademie vestigde hij zich als boekdrukker te Leyden, welk beroep hij tot zijn dood bleef waarnemen. Eerst verscheidene jaren na de voltooijing zijner studien verkreeg hij de doctorale waardigheid in de regtsgeleerdheid, met de verdediging en uitgave van een specimen juris inaugurale, de modo procedendi in causis criminalibus, L.B. 1759 4o. Hij betrad echter slechts nu en dan de pleitzaal en bepaalde zich om bij geschriften of memorien van consult, waaronder verscheidene meesterstukken zijn, de belangrijke zaken te verdedigen, waarover men hem raadpleegde, en die hem, zoodra zij tot handelsgeschillen of die van het natuurrecht betrekking hadden, bij voorkeur boven anderen werden toevertrouwd, De waarneming van een en ander beroep, waarvan het eerste spoedig slechts een algemeen toeverzigt eischte, liet hem ruimte en tijd genoeg over, om aan zijne heerschende zucht tot letterkundige werkzaamheden voldoening te geven. Reeds in 1749 gaf hij eene Disquisitio politico-moralis, num | |
[pagina 753]
| |
civis innocens irae hostis longe potentioris juste permitti possit, ut excidium totius civitatis evitetur (L.B.) in het licht. Bijna ter zelfder tijd werd hij over de uitgave van La Mettries' werk L'Homme machine van twee kanten, zoo ten aanzien zijner persoonlijke gevoelens als van zijne regten als boekdrukker en verkooper aangevallen. Den eersten aanval weerde hij met nadruk af in een stukje getiteld: L'Homme plus que machine, Londres (Leyde) 1748, het tweede in een werkje, waarvan het opschrift is: Essai sur la liberté de produire ses sentimens, Au Pays libre, pour le bien public 1749, avec privilége de tous les veritables philosophes. In 1753 volgde zijne wijsgeerige verhandeling, le Bonheur ou nouveau système de jurisprudence naturelle. Van dit werk, te Berlijn in het licht verschenen, getuigde de hoogleeraar Cras dat het een werkje is, hetwelke hij den jonge lieden, die zich op de beoefening van het natuurregt toeleggen, het liefst zou in handen geven. Toonde hij zich in dit geschrift een ijverig voorstander der wijsbegeerte van Leibnitz en Wolff, niet minder deed hij zulks in zijne Recherches sur quelques principes des connaissances humaines, tot welker uitgave hem eene verhandeling over of liever tegen de Monaden in het Journal des savans, Avril 1753 aanleiding gaf. Twee jaren later, nam hij de redactie op zich van de Nederlandsche Letter-Courant, (met bijvoeging der spreuk nec temere nec timide, 2 d. 8) een letterkundig tijdschrift, bestemd om van de nieuwe boeken die zoo in het buitenland als in Nederland, het licht zouden zien een verslag te geven. Hij zette dezen arbeid, met algemeene goedkeuring tot in 1763 voort, terwijl hij intusschen belangrijke artikelen leverde in de Bibliothèque impartiale en in de Bibliothèque des sçiences. In 1765 verschenen zijne Rémarques philosophiques d'un Anonyme sur l' Esprit des Loix, en kort daarop zijn Lettre d'un Anonyme à M.J.J. Rousseau 1766 en Seconde lettre d'u-Anonyme à M.J.J. Rousseau contenant un examen suivi d'un plan d'éducation etc Paris 1767. In deze beide brieven (over het Contract social en de Emile van Jan Jacques) wederlegde bij den beroemden wijsgeer, wiens paradoxe stellingen en groote opgang hem, voor het ware begrip van kennis en alle grondig onderwijs, ten uiterste nadeelig toeschenen. Merkwaardig vooral is de voorrede van den tweeden brief, waarin Luzac de verdediging van de Groot op zich neemt en mannelijk handhaaft. In het jaar 1761 had hij, in een verhandeling over de volmaking der zedeleer door de openbaringGa naar voetnoot(1) de natuur der zedelijke beginselen, verklaard, en bepaald, onder welke voorwaarden die beginselen voor waar en | |
[pagina 754]
| |
onwederlegbaar kunnen erkend worden. Deze belangrijke stoffe wederom opvattende, bewees hij in de briefwisseling van Philagathos en Philalethes (Briefwisseling van Philagathos en Philalethes over de leer van het zedelijk gevoel, Utr. 1771, dat het zedelijk instinkt, zin of gevoel, waarvan men zelfs een zesde zintuig wilde maken, geheel en al klaarheid, duidelijkheid en zekerheid ontbeerde, en, in meer of min ingewikkelde gevallen, niet dan eene oneindig twijfelachtige hulpbron ter beslissing opleverde. De roem van Luzac verbreidde zich aanmerkelijk door zijne uitgave van Les Institutions du Droit de la Nature et des Gens de Wolff (1772). Zijne bijvoegselen en uitgebreide aanteekeningen maakten dit boek, inderdaad tot een klassiek werk. Hij had zich vooral ten doel gesteld om wijsgeerige ophelderingen over de Romeinsche wetgeving en over de belangrijke Fragmenten der oude Regtsgeleerden te geven. De meer en min toenemende stemming van den tijdgeest tot het behandelen van staatkundige onderwerpen, bewoog Luzac tot de uitgave van een tijdschrift, getiteld: Annales Belgiques, waarvan sedert 1772 tot 1776 15 deelen in 12o. het licht zagen, en waarin hij de stem der regtvaardigheid en gematigdheid deed hooren. Door dit tijdschrift intusschen kwam hij, door overtuiging een ijverig voorstander van het stadhouderlijk bestuur, in verdenking bij hen, die van dat bestuur afkeerig waren, ja vond zelfs vijanden, onregtvaardig genoeg om hem voor te stellen als een man aan het huis van Oranje verkocht, en men herinnerde zich, bij deze gelegenheid, als een zijner wezenlijkste misdaden, de partij, die hij reeds lang gekozen had, bij een geschil, dat de Historie van Wagenaar had doen ontstaan over het karakter en de daden van den raadpensionaris de Witt (De Zucht van den Heer Raad-Pensionaris de Witt tot zijn vaderland en deszelfs vrijheid uit zijne daden nagespoord, Leyden, 1757. - Het oordeel over den Raadpensionaris J. de W., zoo als het in het werkje, genaamd: De Zucht enz. vervat is, bekrachtigd, bevestigd en bewezen, Ibid.) Dezelfde staatkundige beginselen en tevens een schat van geschiedkundige en wijsgeerige nasporingen omtrent de staatshuishouding van ons vaderland en bijzonder van Holland, spreidde hij ten toon in zijn algemeen bekend en gezocht werk, eerst in 1778, Londres (Leyde), in 2 deelen in 4o., (Accarias de Serionne) zonder naam des schrijvers, in 5 vol. 8o,, in de Fransche taal uitgegeven, onder den titel van La Richesse de la Hollande, en twee jaren later in het Hollandsch in 4 deelen in 8o., met merkelijke veranderingen en verbeteringen, onder den naam van: Hollands Rijkdom door Mr. Elie Luzac (Leyden, 1780)Ga naar voetnoot(*), een werk, alleen | |
[pagina 755]
| |
genoegzaam, om zijn roem tot de laatste nakomelingschap over te brengen. De toenemende geschillen in het staatkundige en de zucht van velen om verandering in den bestaanden regeringsvorm te weeg te brengen, gaven hem, een ijverig voorstander van dien regeringsvorm, aanleiding tot de uitgave van twee geschriften ter bestrijding van die zucht: Reynier Vryaards Openhartige Brieven, Deventer en Zwol, 1781-1784, 4 d. en Vaderlandsche Staatsbeschouwer, 1784-1790, en in 1792 verscheen zijn Brief over het gevaar, gelegen in de verandering van de Staatsregeling van een eenmaal gevestigd bestuur. Deze was de laatste poging van Luzac in dezen te ongelijken strijd tusschen de wijsheid en de woelzucht, tusschen de geestdrift en de rede. Hij was toen 70 jaren oud en de gebeurtenissen, die elkander met een telkens aanwassende snelheid opvolgden, moesten hem de laatste twijfeling benemen, nopens de nabijheid van een' onvermijdelijken omkeer in de eigendommen, in de oude instellingen, in alle de voor de maatschappelijke orde belangrijke denkbeelden. Vier jaren later (1796) overleed hij. Behalve de in den tekst gemelde werken, verdient nog vermelding Les devoirs du Prince, ou Discours sur la justice etc., par Mr. Moreau, 't welk Luzac heeft doen vertalen en met zijne aanteekeningen uitgegeven, onder den titel van: De Pligten der Overheden of vertoog over de Regtvaardigheid, Leyden, 1778, 8o. In 1802 verscheen het eerste gedeelte van een door hem nagelaten uitvoerig werk, waaraan hij vele jaren achtereen gearbeid en in hetwelk hij alle de beginselen zijner wijsgeerige leer en de voornaamste ontwikkelingen, waarvoor hij vatbaar was, had bijeengebragt. Het voert tot titel: Du droit naturel, civil et politique en forme d'entretiens, par Mr. Elie Luzac, in 3 deelen, te Amsterdam bij Geyler en Co. Het geringe vertier van dit werk deed de uitgave van de tweede helft, mede 3 deelen bevattende, tot hiertoe achterblijven. Zijn gelaat is in teekening bewaard.
Zie Biogr. Univ. i.v. Haag, La France Prot. in v. Jöcher, Gel. Lex. Adelung en Rotermund, Fortz. i.v. Nieuwenhuis, Woord. van Kunst. en Wetens. o.h.w. Berigt wegens het leven en de geschr van Elie Luzac, door Mr. H.C. Cras, geplaatst in Algem. Konst- en Lett. voor 1813. D. II. bl. 387-397, 404, 422-428, vroeger in de Fransche taal gedrukt in het Magas. Encycl. van Oogstm. des genoemden jaars (Paris, 1813. 8o.) en voor het | |
[pagina 756]
| |
werkje van Luzac, Sur le bonheur, ou nouveau Système de Jurispr nat. Amst. 1820. (Not. sur la vie et les éerits de Luzac). Bibl. d. Scienc. et beaux Arts, T. XXIII. p. II. p. 569-573, T. XXVI. P II. p 670, T. XXXVII. P. I. p. 285, P. II. p. 294, T. XLVIII. P. I. p. 521; de Crane, Bijz. der Fam. Hemsterh. betreffende, bl. 137; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch. inzond. in Ned. D. V. bl. 277; Neues Gel. Eur. T. XI. p. 952. f. Ersch, T. II. p. 299, Suppl. T. I. p. 298; Kobus en de Rivecourt, van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wet D. II. bl. 316, 317, D III. bl. 188; Bibl. Rais. T. XLV. p. 466 suiv. Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. II. bl. 456, 577. Cat. de Vries, (1864) p. 164. |
|