[Johannes of Janus Lutma]
LUTMA (Johannes of Janus), de Jonge, zoon van den vorige, broeder van Jacobus, volgens sommigen in 1609, volgens anderen in 1629 te Amsterdam geboren, oefende het zelfde kunstbedrijf uit als zijn vader en breidde zijn vak nog verder uit door de behandeling van den etsnaald met die van den hamer en het puntijzer of ponson te vereenigen. Hij is de uitvinder van de graveerwijze om krijtteekeningen na te bootsen. In die manier (opus mallei) heeft hij vier portretten als antieke busten gegraveerd, zijn vader, Vondel, Hooft, zich zelven. Heller beschrijft nog de volgende prenten van hem: een schrijvende Johannes den Evangelist, gr. fol. geponsoeneerd. Op een exemplaar, afkomstig uit het kabinet van Reynst, stond geschreven Rembrandt del; het rijke metalen Koorhek in de Nieuwe kerk te Amsterdam, naar de teekening van zijn vader geëtst, gr. 4o.; de groote Obelisk te Rome, opgerigt onder Innocentius X, met een menigte figuren, in gr. fol. gesneden en geschraapt. Kramm vermeldt nog onder de zeer zeldzame prenten, die gegraveerd en geschraapt zijn, de groote Fontein te Rome: voorts noemt hij een reeks van andere, reeds door Nagler vermelde, zoo als Joannes Lutma de Jonge, teekenende aan eene tafel gezeten, kl. fol. zeldzaam; portret van den admiraal Tromp, naar Lievens; verscheyden snakeryen dienstich voor Goudsmits, Beelthouwers, Steenhouwers enz. 12 bl. fol. enz. Dat hij ook schilderde blijkt o.a. uit het portrot van P. van Vianen, voornaam kunstdrijver, op 's Rijks Museum
te Amsterdam.
Schinkel, schoon beide kunstenaars, vader en zoon, op hoogen prijs stellende, geeft echter aan het werk van den laatste de voorkeur, en twijfelt ook niet of de penningplaat ter eere van Tromp, is het werk van dezen. Jan Vos wijdde een vers aan de regering van Amsterdam ‘op 't afbeeldsel van de penning, die door last der Ed. H. Burgemeesteren ter gedachtenis der vreede in 't jaar 1648 bij J. Lutma gemaakt is.’ Nagler geeft 55 stuks proeven