kan gestuit worden, onverwijld, en zoo als het behoort, in gebruik te brengen.
Dat Luiscius een ijverig voorstander der koepokinenting was en haar door raad en daad bevorderde, blijkt uit zijne in 1818 en 1826 in het licht gegeven stukjes, getiteld: de waarde der koepokinenting gehandhaafd en op nieuw aanbevolen aan ouders en kunstgenooten en de noodzakelijkheid om de verspreiding der kinderziekte aanmerkelijk te verminderen en de besmetting daarvan krachtdadiger en zekerder te beletten.
Het Gouvernement stelde er prijs op van 's mans buitengewone gaven tot algemeen welzijn gebruik te maken. Meermalen werd hem de waardigheid van hoogleeraar aan onze hoogescholen aangeboden, doch hij bedankte voor deze onderscheiding, even als in 1807 voor zijne aanstelling tot geneesheer der infanterie en van het Huis des konings. Maar na de invoering der geneeskundige staatsregeling in deze gewesten, was hij, sedert 1801, lid der Provinciale Geneeskundige Commissie, in 's Hage zitting hebbende, en bekleedde hij bij haar van 1801-1814 het vice-praesidium, toen hem, na het overlijden van den president Dr. Mirandolle van Ghert, door den Minister van Binnenlandsche Zaken de post van voorzitter werd opgedragen, in welke betrekking hij vervolgens jaarlijks op nieuw is benoemd geworden. Overigens was S. Luiscius buitengewoon correspondent der Kon. Maats. van Geneeskunde te Parijs, lid van het Bataafsch Genootschap van Proefonderv. Wijsbegeerte, van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen, van de Holl. Maatschappij te Haarlem, van het Prov. Utr. Genootschap, correspondent, later lid van het Kon. Ned. Instituut, corresp. lid van het Bat. Genootschap, lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde, en sedert 1826 ridder van den Ned. Leeuw. Hij huwde 11 Augustus 1788 Theodora Jacoba Luiscius, welker familienaam hij, op verzoek, bij den zijnen voegde. Na haar dood (1793) hertrouwde hij 20 Mei 1796 met Gertrude Diodati, uit welks huwelijk verscheidene kinderen gesproten zijn, van welke bij zijn dood drie zonen en twee dochters in leven waren. Hij overleed den 2den Mei 1829, in den ouderdom van ruim 65 jaren. Behalve de genoemde werken, gaf hij in het licht:
In Geneeskundig Magazijn:
Over de natuurlijke historie der drekstoffen van den mensch.
Twee waarnemingen van een gesloten aars.
Over de bereiding en het gebruik der Carbonas Potassae.
Over de middelen om de lucht te zuiveren door de Guytonsche berookingen.
Iets over de moeijelijkheden en beletselen ter ontdekking van den steen in de blaas, zoo voor als na de operatie en de noodzakelijkheid om deszelfs ligging wel te kennen, wil men met eenige zekerheid de uithaling daarvan berekenen.