[Jan Luies]
LUIES (Jan), oudste bij de Doopsgezinden te Noordbroek in de provincie Groningen, hoogstwaarschijnlijk dezelfde met Jan Lucas, van wien het Jan-Lucas volk de benaming heeft ontvangen. Den 13den April 1622 en eenige volgende dagen, hield hij te Hoorn een scherp dispuut tegen Pieter Jansz. Twisck. Hij was de eenige oudste van de zijde der Vlamingen, J.J. Mabé teekende het verhandelde op. De oorzaak er van was ‘omdat er een van Pieter Janszen Broeders in kommer waren, of zijlieden de gemeente Gods waren of niet; en om die zelfde reden was te voren tusschen Gerrit Harms en de zijnen tegen Pieter Jansz. en de zijnen te Zaandam een gesprek begonnen, maar niet voleindigd.’ De zaken liepen niet over geloofspunten, maar Jan Luies beweerde, ‘dat de Vlamingen in de vorige eeuw wel boete gedaan hadden en de Friesen niet. Dus waren de Friezen onboetvaardig en de Vlamingers de regte gemeente Gods.’ Twisck antwoordde: ‘dat de Friesen hunne schuld voor God hadden geboet,’ doch Jan Luies vond dat niet voldoende en zoo liep het geschil vruchteloos af. Eenige jaren later geraakte hij in twist met Claas Claasz. over het geschrift door dezen in 1627 uitgegeven. Nadat hij zich, zoo te Griethoorn en Blokzijl als te Deventer persoonlijk daartegen verdedigd had, werd er eene vergadering belegd te Middelstum, den 18den Sept. 1628, om niet alleen over dit geval te spreken, maar ook inzonderheid over eene zaak, die tot hunne oneenigheid aanleiding schijnt gegeven te hebben: de vereeniging namelijk van de Vlaamschen met de Friesen te Harlingen, gedeeltelijk reeds in 1610 en van anderen in 1626 geschied. Want Jan Luies wilde die Harlinger Vlamingen wegens deze vereeniging
gebannen hebben. Deze vergadering liep echter vruchteloos af, doch had belangrijke gevolgen, volgens gissing van ten Cate het opkomen van de zoogenaamde Societeit der Groninger Oud-Vlamingen. Jan Luies overleed den 21sten Jan. 1637.
Zie ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Gron. enz. D. I. bl. 64 volgg.