[Theodorus Lubbers]
LUBBERS (Theodorus), werd in 1731 te Beerta, waar zijn vader Johannes Lubbers sedert 1730 predikant was, geboren. Veertien jaren oud, bezocht hij reeds de Groninger hoogeschool, zette aldaar 9 jaren zijne studiën voort, werd in 1754 kandidaat en den 19den Mei 1755 te Breda bevestigd. In Januarij 1756 vertrok hij naar Noordwijk, van daar naar Scheerda, welke standplaats hij in 1768 met Groningen verwisselde. In 1776 werd hij tot hoogleeraar aan de Groninger hoogeschool benoemd, welk ambt hij aanvaardde met eene Oratio de theologo ad Christi, doctoris perfectissini, exemplar formata. Terwijl hij nog predikant was, werd hij afgevaardigd tot de nieuwe commissie voor de psalmberijming, aan welker werkzaamheden hij een ijverig deel nam. Tot de commissie voor de Evangelische Gezangen werd hij in zijnen hoogen ouderdom afgevaardigd, was er werkzaam, doch beleefde de uitgave niet.
Hij was algemeen geacht om zijne ijver, minzaamheid en braafheid en overleed te Groningen in 1804. Behalve eene Leerrede over Dan. XII:13 bij het afsterven van J. Brill, laatst predikant te Middelbert, Gron. 1764, gaf hij in het licht:
Groningen - tot - dankbaarheid en blijdschap aangespoord - in eene kerkrede - bij geleg. der plechtige inhaling van Z.D.H. Willem den V Prins van Oranje enz. als Erfstadhouder van Stad en Lande, Gron. 1773. 8o.
Zijn portret vindt men bij van Iperen.
Zie Muntinghe, Acta Sec. Gron. p. 98; van Iperen, Kerk. Hist van het Psalmgez. D. I. bl. 239, D. II. bl. 192; Glasius. Godg. Ned. o.h.w.C. Adami, Naaml van Pred. te Gron. bl. 138; P. Boeles, Tweeh. en Vijftigj. bestaan der Herv. Gemeente te Noorddijk; Boekz der Gel. Wer. 1777. a. bl. 430, 431; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. II. bl. 162; Nav. D. IV. bl. 352, D. V. bl. 270, D. VI. bl. 50; Maurik, Naamr. van Godg. Schr.