Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 638]
| |
roofden, zoowel in zijne eigene zaken als boekhandelaar, als in de verschillende betrekkingen, waarin hij geplaatst was, en waartoe die ook van bestuurder van Teylers stichting behoorde, hij vond te midden van al zijne drukten nog gelegenheid, om aan zijne lust ter beoefening der letteren te voldoen. De onderscheidene letterkundige vereenigingen in zijne geboortestad (o.a. Oefening in Wetenschappen, de aloude Rederijkkamer de Wijngaardranken, Demokriet), telden hem onder hare leden, en ook daar behoorde hij onder hen, wier werkzaamheden het meeste toebragten om de vergaderingen aan haar doel te doen beantwoorden en vriendschappelijk met letterkundig genot en genoegen te vereenigen. Ook voor het grooter publiek trad hij onderscheidene malen op. Om van kleinere stukjes, losse gedichten, eene redevoering bij het 50 jarig bestaan van het departement Haarlem der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen enz., niet te spreken, gaf hij in 1817 een dichtbundel uit onder den titel van de Veldslag bij Waterloo en Dichtproeven, waarin onder ander vloeijende volksliedekens, zijn in 1813 algemeen gezongen Oranje Snuifje voorkomt. In 1822 verscheen eene verzameling van stukken, onder den naam van Zedekundige Uitspanningen, die zooveel goedkeuring en bijval vonden, dat zij in 1824 door eene tweede verzameling: Nieuwe Zedekundige Uitspanningen werden gevolgd, terwijl hij ook de uitgave van de Gedenkschriften wegens het vierde Eeuwgetijde der Boekdrukkunst bezorgde, en in 1828 eene vertaling gaf van la Martine's Mort de Socrate, die niet zonder verdiensten is, doch moet achterstaan bij de keurige overbrenging van den Dortschen dichter J. Kisselius. Ook gaf hij de Geslachtslijst der Zelfstandige Naamwoorden van H. Pieterson (1774) aanmerkelijk vermeerderd, in het licht (Haarl. 1826. 8o. 8ste dr.) Sedert een reeks van jaren berustte daarenboven de redactie van de Algemeene Kunst- en Letterbode bij hem. Zijne letterkundige verdiensten werden door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, door het aanbieden van haar lidmaatschap, erkend. Hij overleed den 3den April 1841. Den 9den van dien maand werd zijn lijk ter aarde besteld. Zes weken voor zijn overlijden had hij zijne echtgenoot verloren, die hem elf kinderen naliet. Zijn afbeelding bestaat in lithographie.
Zie Kunst- en Lett. 1841 D. I. bl. 260 volgg. Hand. der Jaarl. Verg. van de Maats. der Ned. Lett. te Leyden, 1841. bl. 41; van der Aa, N.B.A.C. Woord. D. II. bl. 372; Muller, Cat. van Portr.; Brinkman, Naaml, van Boek. Cat. der Maats. van Ned. Lett. te Leyden, D. I. bl. 136, 287, 328. |
|