schap Zutphen bevatte, leefde in de dertiende eeuw, verkocht aan graaf Otto van Gelre eenige goederen en was wegens Brederode, diens ledig man homo absolutus (1255). In 1278 nam hij graaf Engelbrecht van der Marck bij Teeklenburg gevangen, en bragt hem op het slot Bredevoort waar hij van hartzeer stierf, wijl hij in handen van zulk een roover (grassator) gevallen was. Bij den zoen daarover gemaakt, moest hij zich en zijne erfgoederen aan graaf Everhard van der Marck onderwerpen en leen maken, ook alle zijne leenen, die hij van den aartsbisschop van Keulen en van den bisschop van Munster hield, aan dien graaf overgeven, indien hij zulks van de kerkvoogden verkrijgen kon. De bisschop van Munster was bondgenoot van graaf Everhard en zij hadden te zamen Hermans staten ingenomen. Hij komt nog in het laatst der dertiende en begin der veertiende eeuw voor. Na 1312 moet hij in hoogen ouderdom kinderloos overleden zijn. Hij huwde eene dochter van het geslacht der edele heeren van Holte, en wel met de zuster van Wichbold, aartsbisschop van Keulen. Zijne goederen vervielen aan Otto heer van Ahuijs, zusterszoon van Herman.
Zie van Spaan, Inleid. tot de Hist. van Geld. D. I. bl. 403, 404.