geplaatst naar de departementen du Cher en de l'Arriège. Na den val van Napoleon in Nederland teruggekeerd, werd hij terstond in dienst gesteld, en aan het hoofd der ingenieurs geplaatst, die met de bepaling der grensscheiding tusschen België en Frankrijk belast waren. Kort daarna werd hij als ingenieur-verificateur van het kadaster in het groothertogdom Luxemburg. en als curator van het Athenaeum aldaar aangesteld, aan welke inrigting hij tevens als hoogleeraar onderwijs gaf in de proefondervindelijke natuurkunde. In 1827 werd hij benoemd tot hoofd-ingenieur, belast met de cadastrale opmetingen voor het rijk, en vervolgens tot raad-adviseur bij het ministerie van binnenlandsche zaken voor werktuig- en scheikunde. De Koninklijke Academie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs te Delft, welke in 1841 opgerigt werd, heeft men hoofdzakelijk aan zijne bemoeijingen te danken. Als directeur aan het hoofd dier instelling geplaatst, mogt hij haren nuttigen werkkring voortdurend rigten en van nabij gadeslaan. De zes laatste jaren zijns levens, waren grootendeels aan die betrekking gewijd. Talrijk waren de bijzondere lastgevingen, hem van regerings. wege opgedragen. Onder vele andere vermelden wij hier slechts zijne benoeming tot lid der commissie voor de verificatie van den standaard der maten en gewigten, en van die voor de droogmaking der Haarlemmermeer. Hij gaf steeds vele blijken van onvermoeide werkzaamheid en van zucht om van alle werkzaamheid partij te trekken.
Hij werd benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst, en was commandeur der orde van de Ned. Leeuw. In 1827 werd hij correspondent, negen jaren later lid en in 1846, op zijn verzoek, rustend lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Hij stierf 15 December 1847, oud bijna 66 jaren. Zijne nagedachtenis is gehuldigd door den heer F. Droinet. Zijn gelaat, in het fraai door Mieling gesteendrukt portret, naar W.H. Schmidt, in groot folio. W.J. Kempees vertaalde de Verhandeling over het Spiegelkruis, uitgedacht door den heer Lipkens, uit het Fransch, (Delft, 1847).
Zie Jaarb. van het Kon. Ned. Inst. 1848. bl. 8, 1849. bl. 95, 96.