Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 418]
| |
te Amsterdam en te Haarlem, tot uitspanning in de teekenkunst, voornamelijk zich bepalende tot landschappen, waartoe de heerlijke natuur rondom laatstgemelde stad hem overvloed van gunstige oogpunten aanbood. Met veel naauwkeurigheid teekende hij fraaije stads- en dorpsgezigten, en het inwendige van gebouwen. Zijne teekeningen met Oost-Indische inkt en sapverwen worden door liefhebbers geroemd. Hij heeft ook geëtst en gegraveerd. Wij hebben o.a. van hem: Het verheerlijkt Kleefsland of Kabinet van Kleefsche Oudheden en Gezigten, enz. Amst. 1792. 4o. Het bestaat uit honderd stuks prentjes, die naar de teekeningen van J. de Beyer, door onzen van Liender gegraveerd zijn. Voor Wagenaars Beschrijving van Amsterdam, Amst. 1765, in fol., vervaardigde hij verscheidene prenten naar teekeningen van anderen, doch ook oorspronkelijke, zoo als De groote zaal van 't Stadhuis naar de schepens kamer te zien; met het uitgaan der Heeren Schout en Schepenen tot het doen der eigenpandingen en Gezigt op 't Stadhuis langs de Noordzijde en van achteren op een onvoltooiden Toren der Nieuwe Kerk. Ook bestaan er van hem afzonderlijke prenten als Gezigten in Amsterdam, door hem, naar J. de Beyer, in 1760 gegraveerd in fol., waaronder een Gezicht van den Jan Rooden poorts-Toren, bij P. Fouquet Jr., die wezenlijke verdienste heeft. Hij bekleedde te Keulen de post van ontvanger, was medebestuurder der Stads Teeken-Akademie, en overleed in 1797.
Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 176; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 982. |
|