[Jakob van Lichtenberch]
LICHTENBERCH (Jakob van), afkomstig uit het beroemde Utrechtsche geslacht der Lichtenberchen, dat aan het hoofd eener partij in de burgertwisten der dertiende en veertiende eeuw stond, en reeds vroeg als te Utrecht gezeten wordt opgegeven, en waarvan eene gedeeltelijke geslachtslijst door Buchelius, beginnende met Johan van Lichtenberch, die voor 1288 leefde, en buiten hem zeven generaties bevatte, wordt medegedeeld. In de gemelde burgertwisten komt als partijhoofd hoofd voor, heer Jacob van Lichtenberch, die door Heda Proconsul Trajectensis genoemd wordt, en omstreeks het jaar 1300, door toedoen van Zweder, burggraaf van Montfoort, Huibert van Vianen en Jan van Linschoten, den bisschop Willem gevangen nam en een geheel jaar lang in zijn huis bewaarde; doch naderhand, toen deze, na zijne vrijheid herkregen te hebben, door de wapenen zijn verloren gezag poogde te herwinnen, met behulp zijner vrienden in een gevecht zijne tegenpartij versloeg. Kort daarop werd heer Jacob mede door zijne tegenstanders, die van de Vrese, omgebragt. Niettegenstaande hierover gezoend werd, brak de twist op nieuw uit, en Jacob's zoon trad in zijns vaders plaats aan het hoofd zijner partij, totdat eindelijk deze burgertwist, ten jare 1310, met de verbanning van heer Lambert de Vrese, heer Herman Teutelaert, zijnen zoon Lubbert, grooten Gijs en eenige anderen, eindigde. De Lichtenberchen bezaten te Utrecht een kasteel, mede aan de Oude Gracht, dat later met het daarbij gelegen Hazenberg tot een stadhuis vertimmerd is, en thans geheel herbouwd, als een nieuw gebouw, in de bogt der Oude Gracht oprijst.
Zie J. de Beka en W. Heda, Chron. v. Holl. ende v. Friesl. fol. 281; Heda, de Episc. Traj. p. 227, 260; Burman, Utr Jaarb. D. I. (Reg.); Utr. Volks Alm. 1843, bl. 180, 181; Wagenaar, Vad. Hist. D. II. D. III. bl. 394; Arend, Vad. Gesch. St. II. bl. 198, 539, St. II. bl. 19, 42, 80; Nijhoff, Gedenkw. uit de Gesch. van Geld. D. III. bl. 133 volgg.