[Frederik van Leyden]
LEYDEN (Frederik van), heer van Westbarendrecht en Warmond, werd in 1768 te Leijden geboren, studeerde aldaar, onder Ruhnkenius, Luzac, van de Wynpersse, Pestel, van der Keessel en Voorda, in de fraaije letteren, wijsbegeerte, geschiedenis en regtsgeleerdheid. Na het verdedigen van Propositiones Philosophicae (25 Dec. 1787), en van een Specimen, quasdam exhibens Juris Criminalis et Publici Quaestiones ad L. Quisquis 5. C ad Legem Juliam Maiestatis (25 van Grasmaand 1789), verliet hij de hoogeschool, en maakte vervolgens eene driejarige reis door Duitschland, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Engeland. In alle die landen ontsnapte niets aan zijne opmerkzaamheid. Alle voorname bibliotheken, alle kabinetten van natuurlijke historie, oudheden en schilderijen, van welke laatsten op het huis te Warmond eene kostbare verzameling te vinden was, bezocht hij met de hem eigene naauwkeurigheid. Nergens vond hij beroemde geleerden welke hij onbezocht liet. Een aantal brieven aan prof. te Water geschreven en hem uit gemelde landen toegezonden, bevestigde zulks en gaven blijken van zijne dienstvaardigheid, om voor dien hoogleeraar onderzoek te doen naar eenige oude handschriften, en hier nog onbekende nieuwe boeken, die tot zijn oogmerk nuttig konden zijn, en te Göttingen, Parijs, Rome en Londen voorhanden waren. Een vriend en beoefenaar der edele wetenschappen, kon niet onverschillig zijn omtrent het ware belang der Nederlandsche hoogescholen, in 't bijzonder van die te Leijden. Die behartigde hij vooral, sedert hij, in 1807, benoemd was tot lid der commissie voor het publiek onderwijs. Nog meer bekend zijn de menigvuldige pogingen ter bevordering van het heil der Leidsche akademie, waarvan hij, in 1796, een der nieuwe curatoren
werd, van welken post hij twee jaren later werd ontslagen. Na de verandering der orde van zaken in ons vaderland, en bij zijnen aanstelling tot gouverneur van Zuid-Holland, werd hij andermaal tot curator aangesteld, en bleef dit ambt bekleeden tot zijn dood.
Koning Willem I, in wiens achting en vertrouwen hij deelde, benoemde hem niet slechts tot gouverneur van Zuid-Holland, maar ook tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. Later was hij ook lid der Staten-Generaal.