Dokkum en ontvanger-generaal der gemeene middelen van de uit- en invoerende goederen in Friesland, stad Groningen en Ommelanden. Hij was een uitmuntend wiskunstenaar, die veel moeite aanwendde, om de wiskunde op de stuurmanskunst en de zeevaart toe te passen, weshalve de voormelde Staten hem een jaargeld van 1200 Caroli guldens toelegden, 't welk hij niet alleen levenslang, maar ook zijne kinderen en kindskinderen zouden genieten. In 1618 vond hij een middel ter bepaling der lengte op zee, waarvoor hij aan de Staten-Generaal octrooi verzocht. In het laatst van zijn leven legde hij zich op de godgeleerdheid toe. Hij huwde Judith de Gardyn. Onder een zijner portretten leest men een vierregelig Latijnsch vers van P. Winsemius. Zijn spreuk was: Weest van een Der Ley Sin, Rom. XII.
Hij schreef:
Eerste boeck van 't Licht der Zeevaert, daerinne beschreven en afgebeeldt wort, alle de Custen ende Havenen van de Westersche Zee, namentlijck van Hollandt, Zeelandt, Vlaenderen, Spangien ende Barbarien tot an de Cap de Geer. Item van de Eijlanden van Canarien, Madera ende de Vlaemsche Eijlanden, Mitsgaders de voornaemste Custen van Yerlandt ende Engelandt. Tot Amsterdam, Ghedruckt bij Willem Jansz. woonende op 't Water bij de Oude Brugghe in de Vergulde Sonne-wijser, Anno 1608. breed 4o.
Het Gulden Zeeghel des grooten Zeevaerts. Daerinne beschreven wordt de waerachtige grondt van de Zeijlstreeken en platte Pas-caerten (voor desen noijt bekent) waermet als onder een Secreten Zeegel de ghenerale Regule, daerinne mede ghesien worden, de onbehoorlycke Proceduren die de wedersprekers teghen dezelve ende het ghemeene best drie jaren lanck hebben ghepleecht. Tot Leeuwarden, bij Abraham van den Rade Boeckdrucker Ordinaris, 1615. langw. 8o.
't Gesicht des Grooten Zeevaerts, met de wonderbaerlijke âert ende natuijre der Coursen. Tsampt de platte pas-caarten met haere Spherische Lopers: dienstich om soo wel der werelts lengte als breete te meten (voor desen ondoenlijck) en de Groote Zee, beschreven door een gheneralen regel, ende in de aldergebruijckelijckste practijckque (ten dienste van 't gemeine best) gebracht door J.H.J.v.d.L., ghedruckt tot Franeker, bij Jan Lamrinck, Boeckdrucker-Ordinaris, Anno 1619. breed 4o. Op de verso van de 125 bladz. vindt men een attest van W. Snellius, Symon Stevyn, Jan Pietersen Bouwes, ten gunste van Jan Henrich Jarichs, dat zeer merkwaardig is. Het werk is uitgegeven door N. Mulerius, professor te Groningen. Het portret van van der Ley, door Hollar, volgens anderen, en met veel meer waarschijnlijk, door P. Feddeg van Harlingen en eenige houtsneêkaarten komen er in voor.