bevriend met de uitstekendste geleerden van zijn tijd. Keizer Rudolph II verhief hem en zijne afstammelingen in 1581 tot den adelstand, doch begeerlijker waren voor hem geweest, gelijk Paquot schrijft: quelques grains du métail qui procure toutes choses.’ Lernutius is het meest als Latijnsch dichter bekend. Minder gunstig is het oordeel van Borrichius over hem als zoodanig dan dat van Hoeufft en Peerlkamp. Paquot schrijft: ‘Lernutius tient un rang parmi les bons poëtes Latins.’
Hij schreef:
Basia, Ocelli et alia Poëmata, Antv. Chr. Plantinus, 1579, 12o.
In 1603 verscheen te Legnitz eene tweede uitgaaf er van, te gelijk met die van Janus Guilielmus en Valens Acedalius. De uitgevers meenden dat hij reeds gestorven was. Hij zelf gaf eene derde uitgaaf met den titel: Jani Lernutii Initia, Basia, Ocelli et alia Poëmata...... ab ipso Auctore publicata, Lugd. Bat. Ludov. Elzevirius, 1614. 12o. Er bestaat eene vrije Nederd. navolging der Ocelli van Daniel Joncktys (Rozelyns Oogjes.)
Commentarius de naturâ et cultu Caroli Flandriae Comitis nec non de caede ipsius et vindicta in percussores mox secutâ, Brugis, 1621. 8o., door zijn zoon Jacobus, na zijns vaders dood uitgegeven.
Men vindt de meeste gedichten van Lernutius bij Gruterus, T. III. Del. p. 114-195. Burman bezat van hem onuitgegeven Parodiae.
Zijn portret bestaat, gegraveerd door C. Caukercken.
Zie Lipsii, Epp. Cent. 1 ep 3; Fama posthuma J. Lipsii (Edit. 1613) Sanderus, de Brugensib. p. 47; Sweertius, Ath. Belg. p. 381, 381; Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 440; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 530; Acta SS. z. Martii, T. I. p. 154, 155; Burmanni, Syll. Epist. T. I. p: 16 ad Lotich. V. Eleg. III. p. 259; Borrichius, de Poët. Lat. No. 182; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 69; Cat. p. 166; Peerlkamp, de Poët. Neerl. p. 260; Paquot, Mém. pour servir à l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. VI. p. 363; van Voorst, Cat. T. III. p. 147; Cat. van Hulthem, (Ind.); J. Dousa, Poëm. p. 70; Justi Ryckii, Prael. Poët. p. 118; Jöcher, Gelehr. Lex. IV.