[Jan de Leenheer]
LEENHEER (Jan de) in 1642 te Brussel geboren, werd door de Augustijnen aldaar onderwezen, trad in 1658 in hun klooster en legde er, den 4den September 1659, zijne gelofte af. Hij onderwees er gedurende tien jaren de lagere klassen, waarna hij in 1681 opperste van het klooster te Brussel werd. Hij stierf den 4den Februarij 1691. Hij maakte zich als Latijnsch en Nederduitsch dichter bekend door:
Theatrum Stultorum joco-serium: sive Mundus fatuus emblematicè expressus. Brux. 1669. kl. 12o.
Ook in het Vlaamsch:
Tooneel der Sotten, afbeeldende door kluchtighe, maer ghestichtighe Sinne-Spreucken, de sotheydt van de Weerelt.
Virgo Maria mystica, sub solis imagine emblematicè expressa. Opusculum votivum; vovente et votum reddente P.F. Joanne de Leenheer, z. pl. 1681. 4o.
De schrijver uit eene gevaarlijke ziekte hersteld zijnde, en zijne geneezing toeschrijvende aan de tusschenkomst der H. Maagd, bewees zijne erkentelijkheid door dat werk.
Als Latijnsch dichter is hij beneden het middelmatige, ook, volgens Witsen Geysbeek, als Nederduitsch, doch Willems acht zijn dichtmaat los en bevallig, hier en daar zelfs met eigenaardige vergelijkingen gepaard gaande.
Zie Paquot, Mém. pour servir à l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. XVIII. p. 391; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 189; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb. D IV. bl. 176; Willems, Verh. over de Ned. Taal- en Letterk. D. II. bl. 142; Cat. Willems, T. II. p. 85, 86.