[Johannes Latomus]
LATOMUS (Johannes) te Bergen-op-Zoom geboren, omhelsde den geestelijken stand en werd regulier kanunnik. Hij beoefende in zijn klooster bij Herenthals, waarvan hij overste was, de kerkelijke geschiedenis en de Latijnsche poëzy. Als dichter verdient hij den lof, die hem door Valerius Andreas, Foppens, Miraeus, Delvenne, Broeekhuisen, Heeufft en Peertkamp wordt gegeven. Zijne Epigrammata voor de Elogia van Paulus Jovius vorvaardigd, zijn voortreffelijk. Ook worden zijne gedichten, die bij Gruterus, T. III. De. voorkomen, door Peerlkamp geprezen, en Brouckhusius geeft grooten lof aan zijn Distichon de homine, qui rem cum uxore habens, animum efftlvit. Hij vertaalde de Sermones Quadragesimales van den Franciscaan Joannes Ferus, uit het Duitsch in het Latijn, en schreef:
Origo ac progressas Canonicae Corsendoncanae cum Catalogo Priorum cjusdem loci. Antv. 1614.
Origo etc Paradisi B. Mariae, coenobii ejusdem Ord. ac Capituli prope Romerswalium in Zelandia et Historia brevis Coenobii sive Abbatiae Trudonepolitanae Ord. S. Benedicti, die niet zijn uitgegeven. Eens verliet hij zijn klooster, en ging voor de belangen van zijn kapittel naar Rome, waar hij door Gregorius XIII met welwillendheid werd ontvangen.
Hij overleed te Autwerpen in 1578, in het 54ste jaar zijns