[Jan de Lapper]
LAPPER (Jan de) eigenlijk Jan Barendse, ontving waarschijnlijk den eersten naam wegens zijn voormalig handwerk, dat van schoenlapper. Hij was in 1620 te Haarlem geboren, ging ter zee varen en nam telkens bij zijne terugkomst zijn oud bedrijf bij de hand, in een hoekhuis, waar de Zwarte hond uithing. Op een zijner togten sneuvelde de kapitein, waarop Jan het bevel van het schip op zich nam, en zoo dapper streed, dat hij een Engelsch schip in den grond boorde, van een ander de masten over boord schoot en het zijne behouden te Texel binnenbragt. De staat beloonde zijn moed met eene medaille aan een gouden keten en f 500. Hij kreeg daarop als kapitein het bevel over een nieuw schip de Maarseveen van 44 stukken. In 1658 was hij bij de vloot. die onder den luitenant-admiraal van Wassenaar, naar Dantzig zeilde, terwijl zijn naam onder de scheepsbevelhebbers als Jan de Lapper voorkomt. In een der zeeslagen van den 2e Engelschen oorlog (1666), verloor hij een arm, liet zich daarop aan de mast binden, en vuurde de zijnen zoo lang tot dapperheid aan, tot dat een tweede kogel hem het hoofd wegnam. Een zijner nakomelingen heeft zijne nagedachtenis vereerd door een opschrift op een blaauwen steen, in den gevel van het huis, dat hij te Haarlem bewoonde. P.H. Klaarenbeek heeft van zijne lotgevallen, met bijgevoegde overlevering, eene berijmde vertelling gemaakt, die zijne bekwaamheid in dat vak eer aandoet. Eerst werd het naamloos geplaatst in Vaderl. Letteroef. voor 1821, daarna opgenomen in zijn Nagelatene Gedichten.