waar hij het onderwijs van J. le Clercq en Ph. à Limborg in de wijsbegeerte en godgeleerdheid genoot. In 1703 werd hij tot de kerkdienst toegelaten en in 1707 predikant te Gorinchem, in plaats van Ds. van den Heuvel, die naar Frederikstad vertrok. In 1709 vertrok hij naar Vlaardingen, in 1710 naar Alkmaar, in 1711 sloeg hij het beroep te Utrecht, door het overlijden van Joannes Breekhout vacant, af, doch aanvaardde in 1712 dat van Rotterdam, waar hij Adrianus van Kattenburg opvolgde. Hij overleed den 18 November 1726. Zijn ambtgenoot Joannes Lagendaal hield eene lijkrede uit Jakobus IV:14 op hem, die met een lijkvers en grafschrift van Marinus Oudenaerde Rotterd. 1727. 4o.) het licht zag. D. Smits, Nicolaas Versteegh, Corn. van der Pot, F. de Haes, en Willem Suderman beweenden zijn dood in lijkversen.
Hij schreef:
Lijkrede over Psalm XXXIX:6, gedaan bij gelegenheid van het afsterven van den Eerwaarden, Godzaligen, zeer geleerden Kornelis van Arkel in zijn Eerw. Leven Leeraar der Remonstranten te Rotterdam, Rotterd. 1724. 4o.
Zie de in den tekst genoemde leerrede van Lagendaal; Cattenburg, Bibl. Remonstr. p. 6; Tideman, Rem. Broed. bl. 54, 214, 220, 243, 357, 370; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 497; Rouwklagten gestort op het ontijdigh afsterven van den Eerwaarden en Godzaligen Heere S. van den Lanen, Pred. te Rotterdam, 1726; afzonderlijk verscheen een gedicht Op het afsterven van Sebastiaan van der Lanen en Grafschrift door A.B.