wegens Vlissingen ter vergadering van de toen nog bestaande Staten van Zeeland, en werd weldra door dezen afgevaardigd naar die der toenmalige Staten-Generaal, waar hij de moèijelijke en noodlottige raadplegingen bijwoonde over de destijds geslotene alliantie met Frankrijk, en door zijn ijver en beleid in het Tractaat dier alliantie nog vele min bezwarende wijzigingen wist te brengen. Ook was hij tegenwoordig bij de niet min belangrijke raadplegingen over het bijeenroepen eener Nationale vergadering. Toen die vergadering, niet zeer met zijne toestemming, was tot stand gekomen, keerde hij naar Zeeland terug, doch had voor zich zelven geen begeerte, om door de zaamgeroepene kies-collegie, tot lid dier vergadering benoemd te worden. Nu vestigde hij zijne woonplaats te Middelburg, waar hij later geroepen werd tot het algemeen bewind der Oost- en West-Indische zaken, en aan het hoofd geplaatst der directie, die daarover in Zeeland en te Middelburg gevestigd was, welke post hij eenige jaren achtereen, met voorbeeldelooze werkzaamheid en naauwgezetheid en tevens met verstandig beleid, tot groot nut van den lande bekleed heeft. Onder koning Lodewijk werd hij tot staatsraad in buitengewone dienst benoemd, en door dezen meermalen tot zeer gewigtige raadplegingen geroepen, onder anderen tot die over de Gilden, het Departementaal Bestuur, de Finantiën der stad Middelburg.
Hij bleef onvermoeid tot nut van den bloei der stad Middelburg en van de wetenschappen werkzaam, tot zijn dood, den 21sten Mei 1823. Hij was lid der 2de klasse van het Kon. Ned. Instituut, lid der Maatschappij van Ned. Letterk. en van andere Genootschappen, en tot zijnen dood voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Hij huwde jonkvrouwe Schorer, oudste dochter van dien naam, mede in 1787 van zijne waardigheden ontslagen. In het Vervolg van Wagenaar's Vad. Hist. komt zijne afbeelding voor.
Hij schreef, behalve de Bijvoegselen, Aanmerkingen en Nalezingen op Wagenaar, met Mr. H. van Wijn, Mr. Ant. Martini, E.M. Engelberts en anderen:
Dissertatio hist. Jurid. inaug, sistens defensionem civitatis Vlissinganae in libertatem se vindicantis Anno 1572, Traj. ad Rhen, 1773. 4o.
Onderzoek of Graaf Philips III zich ooit door den Roomschen Paus hebbe doen ontslaan van den eed, bij het aanvaarden zijner regering gedaan, in Verh. van het Zeeuwsch Genootsch. D. IX. (1782).
Van Wijn, Lambrechtsen en Wichers, Rapport over de Zaken der West-Indische Compagnie, 1787. fol.
Korte Beschrijving van de ontdekking van Nieuw Nederland, weleer eene volkplanting van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden in Amerika, Middelb. 1818, met een kaart. 8o.