1749 naar de Vergadering der Staten van Friesland werd afgevaardigd. In hetzelfde jaar werd hij tot hoogleeraar in de geneeskunde te Franeker benoemd, welke waardigheid hij den 28 April 1751 aanvaardde met eene Oratio de amico Historiae Naturalis cum Medicina connubio, In 1753 werd hij naar Groningen beroepen tot hoogleeraar in de Botanie, Chemie en de Praktijk, welke betrekking hij den 11 Junij 1754 aanvaardde met eene Oratio exhibente Encomia Botanices eiusque in re medica utilitatem singularem. In het Akadem. programma wordt de titel dier Oratie dus opgegeven: In Botanicen Encomiasticam, quam ejus utilitatem singularem in Medicina commonstrare adnitetur.
Hij stierf te Groningen den 8 Junij 1763, in het 46e jaar zijns levens.
Het programma bij zijn overlijden ontbreekt en daardoor zijne vrouw en kinderen, indien hij die heeft nagelaten, onbekend.
Behalve de beide gemelde orationes, in 1751 te Franeker en in 1754 te Groningen gedrukt schreef hij nog Lectio inauguralis sistens ephemeridem persanati carcinomatis, Gron. 1754 4o.
Zie Vriemoet, Athen. Frisiacae p. 868, 869.