[Mr. Bernardus van Laar]
LAAR (Mr. Bernardus van) verdienstelijk regtsgeleerde, in 1784 te Haarlem geboren, vertrok, na zich op de Latijnsche school aldaar, op de oude talen toegelegd te hebben, in 1800 naar de Leijdsche Hoogeschool, waar hij onder de leiding vooral van Wijttenbach groote vorderingen maakte. In 1805 werd hij praeceptor bij de Latijnsche school te Leijden, doch deed reeds in het volgende jaar afstand van dat ambt, en hervatte de studie van de regtsgeleerdheid. Na de openbare verdediging (12 Mei 1810) van eene, door den hoogleeraar Wijttenbach met lof vermelde, dissertatie over de maten en gewigten der Romeinen, werd hij tot doctor in de regten bevorderd, en legde zich, onder leiding van den advokaat Bisdom op de regtsgeleerde praktijk toe. Na de inlijving van het vaderland en het Fransche keizerrijk, vestigde hij zich te Alkmaar, waar hij in 1811, bij of kort na de regterlijke organisatie, substituut, werd van den keizerlijken procureur bij de regtbank van eersten aanleg, doch later deed hij afstand van die betrekking en keerde naar Leijden terug, waar hij de praktijk weder opvatte. In 1833 werd hij tot lid der regtbank zijner vroegere woonplaats benoemd, en tevens op zijne begeerte met de instructie der strafzaken belast. Hij was sedert 1835 lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde en stierf 17 November 1852.
Hij schreef:
Dissertatio antiquao-jurid. enaug. de Romanorum ponderibus et mensuris L.B. 1810. 8o.
Zie zijne levenschets door Jan Pan, in Handel. der Jaarl. Algem. vergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leijden. 1853. bl. 22. volgg. Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., Bijv. 1853-57, bl. 61.