Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| |
had, volgens onze Chronyken, zulk eene ongemeene lengte, dat een man, geenszins van de kleinste soort, onder zijnen uitgestrekten arm konde doorgaan. Hij leefde omtrent het jaar 1300. De schrijver van de Egmonder Chronyk getuigt, dat hij, nog een schooljongen zijnde, het niet durvende bestaan, den grooten Klaas in het aangezigt te zien, hem meermalen met verwondering van achteren beschouwd had.
Zie Mattheus, Anal. Vet. Aevi, T. III. p. 60; Hadriani Junii, Batavia, p. 76; Kok, Ned. Woordenb. D. XXI. bl. 305; Nav. D. VII. bl. 160; Verhaal van Reuzen boven de 7 voeten lang, met een nieuw berigt van Klaas van Kyten en Kajanus; het Verhaal der groote Keie van Amersfoort, enz. Haarlem 1751, 8o. |
|