Eindelijk zag hij in 1804 het zoo gewenschte uur aangebroken, dat hij zich geheel aan de kunst kon wijden; doch hij overleed reeds den 1 Julij 1808. Zijn overlijden was, volgens Immerzeel, een zwaar verlies voor de kunst, aan welke hij, zoo wel door zijn scheppend vernuft, als door zijne doorknede kennis in geschied- en oudheidkunde, die wending gegeven had, welke in zijn leeftijd den Nederlandschen kunstenaars volkomen vreemd was.
Naar zijne teekeningen zijn een groot aantal prenten verzameld, zoo als in Stuart's Romeinsche Historie, van het 18e tot het 27e deel, en de 6 deelen van den Mensch, zoo als hij voorkomt op den bekenden Aardbol. Ook zijn de beelden en het bijwerk door hem geteekend voor de afbeelding der drie groote zalen van de maatschappij Felix Meritis. Hij was sedert 1801 medebestuurder van de stads-teeken-akademie en werd in 1808 verkozen tot lid en voorzitter der 4e klasse van het Koninkl. Nederl. Instituut.
Mr. Stuart, J. Kinker, C. Loots en anderen hebben in verhandelingen en gedichten hem als een beminnelijk mensch en uitmuntend kunstenaar hunnen hulde gebragt.
Zie Immerzeel, Levens der Holl. en Vlaamsche Schilders, D. III. bl 140; C. Loots, Rouwzang ter gedachtenisviering van Jaq Kuyper, 1808.